Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (2018/2153(INI))

De positie van de Dienst Gewasbeschermingsmiddelen en Meststoffen van de Federale Overheidsdienst  Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu

Op 16 januari 2019 heeft het Europees Parlement (EP) een Resolutie aangenomen over de toelatingsprocedure in de Europese Unie voor pesticiden. Het vertrekpunt van deze resolutie was een verslag van het zogenaamde PEST Committee van het EP. Dit Comité heeft gedurende enkele maanden talrijke actoren en belanghebbenden gehoord over hun visie m.b.t. het EU-beleid inzake pesticiden.

De resolutie bevat 117 ‘algemene opmerkingen’. Vele daarvan zijn aanbevelingen aan één of meer actoren. Het gaat daarbij voornamelijk over de Europese Commissie, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de lidstaten.

Onze dienst heeft de aanbevelingen aan de lidstaten geanalyseerd. Hieronder wordt het resultaat van deze analyse weergegeven. Er wordt ook ingegaan op enkele aanbevelingen die zijn gericht aan de Commissie en waarvoor België reeds een initiatief heeft ontwikkeld.

Analyse van de aan de lidstaten gerichte aanbevelingen

De vermelde nummering is deze van de ‘algemene opmerkingen’ van de resolutie.

4. Het EP vraagt de Commissie en de lidstaten om voldoende middelen en passende expertise beschikbaar te stellen voor het beoordelen van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen, en om de onafhankelijkheid, objectiviteit en transparantie van beoordelingen te waarborgen in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis.

Positie van de Dienst:

Het aantal personeelsleden van de Dienst dat betrokken is bij het beoordelen van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen neemt voortdurend toe. Verdere aanwervingen zijn gepland. De groei van de Dienst moet evenwel gecontroleerd verlopen ten einde de nieuwe collega’s op gepaste wijze te kunnen opvangen. In 1991, bij de aanneming van de eerste EU-regelgeving inzake gewasbeschermingsmiddelen (Richtlijn 91/414/EEG) waren er 6 ambtenaren actief op het vlak van de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Vandaag zijn dat er 53. De voortdurende groei was mogelijk dankzij het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten. Door het verhogen van de retributies verschuldigd voor de aanvragen tot toelating werden de inkomsten van het Fonds stapsgewijs verhoogd.

In toepassing van de wet van 21 december 2013 tot versterking van de transparantie, de onafhankelijkheid en de geloofwaardigheid van de beslissingen en adviezen op het vlak van de gezondheid, de ziekteverzekering, de veiligheid van de voedselketen en het leefmilieu wordt momenteel een uitvoeringsbesluit opgesteld door de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Eens dit van kracht is zullen de ambtenaren die betrokken zijn bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen een belangenverklaring moeten indienen. Deze zal toelaten de onafhankelijkheid van deze evaluatoren te beoordelen.

De ambtenaren die betrokken zijn bij het evaluatieproces van de werkzame stoffen en die daarom deelnemen aan een vergadering van experts georganiseerd door EFSA moeten van deze laatste organisatie middels een belangenverklaring nu reeds de afwezigheid van een belangenconflict aantonen.

Doordat alleen ambtenaren betrokken zijn bij de evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen in België kan er evenwel nu reeds van worden uitgegaan dat dit op voldoende onafhankelijke en objectieve manier gebeurt.

De transparantie van de evaluaties van de werkzame stoffen is gewaarborgd: de draft assessment reports opgesteld door de lidstaat-rapporteurs worden publiek gemaakt door EFSA. Voor de evaluaties in het kader van de nationale toelatingen staan we vandaag nog niet zover. Het gaat immers over grote aantallen aanvragen, dossiers en evaluaties van allerlei aard, ongeveer een duizendtal per jaar en momenteel nog opgesteld volgens variabele formaten. Voor een ordentelijke publicatie dient eerst een nieuw informaticaprogramma operationeel te zijn dat momenteel nog in ontwikkeling is. Pas daarna kan worden werk gemaakt van een systematische publicatie van de evaluatierapporten. De Dienst onderzoekt hoe dit aan te pakken. Ondertussen zijn de evaluaties wel reeds beschikbaar op aanvraag.

De Dienst Gewasbeschermingsmiddelen en Meststoffen waakt er voortdurend over om over voldoende expertise te beschikken. Personeelsleden van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu hebben een constant aanbod van zowel generieke als technische opleidingen tot hun beschikking. Er worden op eigen initiatief zelfs opleidingen op maat georganiseerd. Deelname aan nationale of internationale workshops en vergaderingen wordt gestimuleerd. Er wordt ook maximaal ingegaan op aanbiedingen in het kader van het Europese programma “Better Training for Safer Food”. Deelname aan de collegiale toetsingen voor de werkzame stoffen laat toe ervaringen uit te wisselen met buitenlandse collega’s. Binnen de dienst waken de experten binnen een zelfde evaluatiedomein over kennisoverdracht en onderlinge afstemming voor een uniforme beoordelingswijze.

5. Het EP verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de op gevaren gebaseerde uitsluitingscriteria voor werkzame stoffen die mutageen, kankerverwekkend of giftig voor de voortplanting zijn, of werkzame stoffen die hormoonverstorende eigenschappen hebben, volledig en uniform worden toegepast.

Positie van de Dienst:

De Belgische posities in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders gaan steeds in de richting van een consequente toepassing van uitsluitingscriteria. Twee voorbeelden illustreren dit:

  • In het verslag van de het Permanent Comité van 24-25 januari 2019 kan het volgende worden gelezen:
    “Ipconazole (amended review report to take note)
    Two Member States did not consider the risk to granivorous birds to be satisfactorily resolved. In addition to the confirmatory information aspect, three Member States expressed their view that an early review under Article 21 of Regulation (EC) No 1107/2009 should be initiated for ipconazole given the classification as toxic for reproduction, Category 1B and the fact that renewal was several years away.
    Given the views expressed, the note taking was put on hold. The Commission informed that it would reflect on the way forward.”
    België was één van de drie landen die hebben aangedrongen op een herziening van de goedkeuring van deze werkzame stof, gelet op de indeling als R1B.
  • Hetzelfde verslag rapporteert onder punt B.04 over de discussie over de mogelijke eerste goedkeuring van de nieuwe werkzame stof flutianil. EFSA had in haar conclusie melding gemaakt van enige onzekerheid inzake de hormoonverstorende eigenschappen van deze stof. De meeste lidstaten vonden deze onzekerheid verwaarloosbaar klein en achtten het niet nodig hier dieper op in te gaan. In het verslag kan men lezen “Three Member States indicated that they would only support the proposal if a request for confirmatory information was added on the assessment of the ED potential of flutianil. The Commission informed that it will consider adding such request for confirmatory information and that a vote will be rescheduled as soon as possible.”.

Opnieuw was België één van de drie lidstaten die met betrekking tot de uitsluitingscriteria een strikte houding hebben aangenomen, wat ertoe heeft geleid dat de Europese Commissie het voorstel tot goedkeuring effectief heeft aangepast.

6. Het EP wenst dat de Commissie en de lidstaten, wanneer bij een beoordeling van beschikbare informatie de mogelijkheid van schadelijke gevolgen voor de gezondheid is geconstateerd, maar er nog wetenschappelijke onzekerheid heerst, in hun rol als risicomanagers het voorzorgsbeginsel naar behoren toepassen door de voorlopige risicobeheersmaatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid.

Positie van de Dienst:

De Dienst is er zich van bewust dat artikel 1(4) van de Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt van gewasbeschermingsmiddelen voorschrijft dat de lidstaten het voorzorgsbeginsel moeten toepassen wanneer wetenschappelijke onzekerheid bestaat. De Dienst is van mening dat het Erkenningscomité (het Comité dat in België adviseert over de aanvragen tot toelating van gewasbeschermingsmiddelen) dit principe op een correcte wijze toepast. Het gebeurt frequent dat de aanvrager de boodschap meekrijgt dat, vooraleer een toelating kan worden afgeleverd, het dossier moet worden vervolledigd omdat op één of ander vlak de gegevens onvoldoende zijn om de onzekerheid tot een verwaarloosbaar niveau te reduceren. Het Comité verkiest deze handelswijze boven de door het EP gesuggereerde benadering die erin bestaat bij onzekerheid voorlopige risicobeheersingsmaatregelen te nemen.

9. Het EP is van mening dat binnen het EU-systeem meer aandacht moet uitgaan naar het wijdverbreide en oneigenlijke preventieve gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de gevolgen ervan voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu, alsook naar de eventuele ontwikkeling van resistentie door het doelorganisme.

Positie van de Dienst:

Deze materie behoort in België tot de bevoegdheid van de Gewesten. De Gewesten zullen via het Erkenningscomité, waarin ze vertegenwoordigd zijn, worden gewezen op deze aanbeveling.

Wellicht wordt met deze aanbeveling het zogenaamde “profylactische” behandelen van zaaizaden bedoeld. Landbouwers zouden bijna alleen nog zaaizaden kunnen kopen die reeds op voorhand behandeld werden met gewasbeschermingsmiddelen, terwijl op voorhand nog niet geweten zou zijn met welke plagen en ziekten het gewas geconfronteerd zal worden. Het Vlaamse en Waalse Gewest steunen echter uitdrukkelijk zaadbehandeling als een duurzaam gebruik. Zaadbehandeling laat toe om met significant lagere hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen een veel efficiëntere ziektebestrijding te bekomen. Ook kan de landbouwer op basis van zijn ervaring uit het verleden relatief goed inschatten welke ziekten en plagen te verwachten zijn, en daar de zaadbehandeling op afstemmen wat betreft keuze van dosis en gewasbeschermingsmiddel.

Net als voor andere toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen worden de gevolgen onderzocht van het uitzaaien van behandelde zaaizaden voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu, alsook naar de eventuele ontwikkeling van resistentie door het doelorganisme.

10. Het EP benadrukt dat Richtlijn 2009/128/EG, en in het bijzonder de bepalingen inzake geïntegreerde gewasbescherming en passende opleiding van landbouwers op dit gebied, volledig ten uitvoer moeten worden gelegd vanwege het verband met het toelatingssysteem; het EP wijst erop dat voor meer informatie kan worden verwezen naar de lopende werkzaamheden van het Parlement op dit gebied.

Positie van de Dienst:

De implementering van de geïntegreerde gewasbescherming is een bevoegdheid van de Gewesten. De Gewesten zullen via het Erkenningscomité, waarin ze vertegenwoordigd zijn, worden gewezen op deze aanbeveling. Verschillende projecten geïnitieerd in het kader van ‘NAPAN’ (het nationale actieplan voor pesticiden) dragen ook bij tot het faciliteren van de geïntegreerde gewasbescherming, zoals de versnelde toelatingsprocedure voor de ‘biopesticiden’.

Wat de opleiding van de landbouwers betreft, dit is dan weer een bevoegdheid van de Gemeenschappen en de Gewesten in België. Op dit vlak werkt de Dienst samen met hen in het kader van de ‘fytolicentie’, dit is de licentie waarover gebruikers moeten beschikken om toegang te krijgen tot de gewasbeschermingsmiddelen voor een professioneel gebruik. Om de fytolicentie te verkrijgen moet de aanvrager voldoende opleiding hebben genoten en zich voortdurend verplicht bijscholen; in deze opleidingen wordt aandacht besteed aan de praktijk van de geïntegreerde gewasbescherming.

11. Het EP roept de Commissie en de lidstaten op de samenhang te waarborgen tussen, enerzijds, de goedkeuring van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in het kader van deze verordening en, anderzijds, het doel van Richtlijn 2009/128/EG.

Positie van de Dienst:

Richtlijn 2009/128/EG stelt een kader vast voor de totstandbrenging van een duurzaam gebruik van pesticiden door vermindering van de risico’s en de effecten van het pesticidengebruik op de menselijke gezondheid en het milieu en door bevordering van het gebruik van geïntegreerde plaagbestrijding en alternatieve benaderingswijzen of technieken, zoals niet-chemische alternatieven voor pesticiden.

De Dienst is van mening dat bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen de doelstellingen van de Richtlijn 2009/128/EG wel degelijk in acht worden genomen. Dit gebeurt voornamelijk door het betrekken van de Gewesten bij de federale toelatingsprocedure, omdat de doelstellingen zowel federale als gewestelijke bevoegdheden betreffen.

De splitsing van de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik enerzijds en niet-professioneel gebruik anderzijds laat toe de beleidsopties inzake risicoreductie te optimaliseren in functie van de doelgroep, wat eveneens in de geest van de Richtlijn is. Voor de producten voor professioneel gebruik kan het beleid gaan in de richting van de implementering van risicobeperkende maatregelen die een zekere know-how vergen van de gebruiker, vermits deze immers een opleiding heeft gehad. Voor de niet-professionele gebruiker wordt veeleer de piste van begeleiding naar (door omkaderende maatregelen) en beperking tot (door wettelijke maatregelen) intrinsiek minder gevaarlijke alternatieven geprivilegieerd. Een voorbeeld hiervan is het koninklijk besluit van 16 september 2018, waarbij de toegang van de niet-professionele gebruiker tot herbiciden stapsgewijze werd beperkt tot middelen met een laag risico of middelen van natuurlijke oorsprong.

12. Het EP dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan niet langer werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen toe te laten die voor uitdroging worden gebruikt.

Positie van de Dienst:

Voor een goed begrip van deze aanbeveling is het van belang kennis te nemen van de overweging die aan de basis ervan ligt. Deze overweging luidt als volgt: “overwegende dat uitdroging door middel van gewasbeschermingsmiddelen (d.w.z. de behandeling van de eigenlijke gewasaanplant vóór de oogst, om de rijping te versnellen en de oogst te vergemakkelijken) niet wenselijk is”.

Het gaat dus niet om loofdoding door uitdroging van de aardappelteelt voor de oogst, die immers tot doel heeft de overdracht van de aardappelziekte naar de knollen te beletten en niet om de oogst te vergemakkelijken. In België zijn er middelen voor dit gebruik toegelaten. Uit de overweging van het EP meent de Dienst te mogen afleiden dat het EP niet op deze praktijk doelde. Gewasbeschermingsmiddelen die het gewas uitdrogen ten einde de oogst te vergemakkelijken zijn in België niet langer toegelaten.

13. Het EP wenst dat de Commissie en de lidstaten het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare groepen worden gebruikt, in de zin van artikel 12 van Richtlijn 2009/128/EG, niet langer toestaan.

Positie van de Dienst:

De voorgestelde maatregel heeft betrekking op de bescherming van de volksgezondheid tegen blootstelling via het leefmilieu. Het is daarom een materie die behoort tot de bevoegdheid van de Gewesten. Deze hebben reeds maatregelen in die zin genomen. Hoe dan ook zullen de Gewesten via het Erkenningscomité, waarin ze vertegenwoordigd zijn, worden gewezen op deze aanbeveling.

14. Het EP roept de Commissie op het nodige te doen om ervoor te zorgen dat de per werkzame stof en lidstaat georganiseerde verkoopstatistieken met betrekking tot pesticiden openbaar beschikbaar zijn en dat de statistieken met betrekking tot het gebruik van pesticiden verder worden verbeterd, zodat ze een gedegen basis vormen voor milieueffectbeoordelingen en de vergelijkende beoordeling op grond van de verordening.

Positie van de Dienst:

De Dienst steunt de oproep van het EP aan de Commissie en zou geharmoniseerde regels inzake de wijze waarop verkoopstatistieken openbaar worden gemaakt verwelkomen. De Dienst heeft zo’n initiatief op EU-niveau evenwel niet afgewacht: nu reeds worden verkoopgegevens openbaar gemaakt.

De statistieken m.b.t. het gebruik zijn een bevoegdheid van de Gewesten.

21. Het EP is van mening dat de verdere ontwikkeling van onderzoek en innovatie in de Unie van essentieel belang is en pleit er daarom voor dat Horizon Europa, andere financiële instrumenten van de Unie en de lidstaten voldoende middelen beschikbaar stellen ter bevordering van:
a) onafhankelijk onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid van mens en dier, voor het milieu en voor de landbouwproductie;
b) onderzoek naar alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen, zoals niet-chemische methoden en pesticiden met een laag risico, met als doel om landbouwers nieuwe oplossingen te bieden voor duurzame landbouw, en onderzoek naar agro-ecologische en precisielandbouwtechnieken, teneinde externe factoren te minimaliseren en gewasbescherming op een gerichte en duurzame wijze te optimaliseren.

Positie van de Dienst:

Het wetenschappelijk onderzoek zoals bedoeld in de aanbeveling is een bevoegdheid van de Gewesten. De aanbeveling zal onder hun aandacht worden gebracht.

26. Het EP roept op tot de volledige tenuitvoerlegging van het beginsel van de 3 V's (vervanging, vermindering en verfijning van dierproeven).

Positie van de Dienst:

De Dienst steunt deze oproep. De lidstaten zijn evenwel gebonden de gegevensvereisten zoals deze zijn vastgelegd in de Verordeningen (EU) nrs. 283/2013 (voor de werkzame stoffen) en 284/2013 (voor de gewasbeschermingsmiddelen) toe te passen. Waar nodig moeten deze dus worden aangepast op initiatief van de Europese Commissie. In de artikelen 61 en 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zijn bovendien al regels voorzien om studies op gewervelde dieren zoveel mogelijk te vermijden. Bij de behandeling van aanvragen voor gewasbeschermingsmiddelen wordt strikt toegezien op de toepassing daarvan.

27. Het EP wenst dat er, voor zover beschikbaar, diervrije methoden en technologieën worden gebruikt voor het testen van werkzame stoffen, beschermstoffen, synergisten, andere formuleringshulpstoffen en productformules, en dringt erop aan dat de cumulatieve en mengseleffecten van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen worden beoordeeld.

Positie van de Dienst:

De Dienst steunt deze oproep. De lidstaten zijn evenwel verplicht de gegevensvereisten zoals deze zijn vastgelegd in de Verordeningen (EU) nrs. 283/2013 (voor de werkzame stoffen) en 284/2013 (voor de gewasbeschermingsmiddelen) toe te passen. Waar nodig moeten deze dus worden aangepast op initiatief van de Europese Commissie.

Wat betreft de cumulatieve en mengseleffecten wenst ook de Dienst dat een methodiek voor het evalueren van deze effecten met spoed zou worden ontwikkeld door EFSA. In eerste instantie is EFSA momenteel bezig een methode te ontwikkelen om cumulatieve effecten van residuen van gewasbeschermingsmiddelen te evalueren.

31. Het EP vraagt de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor doeltreffende controles van landbouwproducten die uit derde landen worden ingevoerd, opdat de Europese voedselproductie niet alleen verzekerd is van een hoog beschermingsniveau maar ook van een eerlijk speelveld.

Positie van de Dienst:

Dit aspect behoort in België tot de bevoegdheden van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV). De aanbeveling zal onder de aandacht van het FAVV worden gebracht. Voedingsmiddelen op de Belgische markt moeten, ongeacht de oorsprong van productie, de maximale residulimieten (MRL) voor pesticiden respecteren zoals vastgelegd in de Europese Verordening (EG) nr. 396/2005.

Het FAVV voert een risicogebaseerd controleprogramma voor pesticideresiduen uit, waarbij bemonstering en analyse gebeurt van zowel voedingsmiddelen die geproduceerd zijn in de EU als ingevoerd uit derde landen. Van de 2818 monsters die in 2018 werden geanalyseerd, waren er 23,4% ingevoerd uit derde landen. Een overzicht van de controleresultaten voor pesticideresiduen door het FAVV is beschikbaar op hun website.

32. Het EP verzoekt de Commissie en de lidstaten zich er meer voor in te zetten om de handel in illegale gewasbeschermingsmiddelen een halt toe te roepen, aangezien deze producten de doelstellingen van de EU-wetgeving op dit gebied ondermijnen.

Positie van de Dienst:

Dit aspect behoort in België tot de bevoegdheden van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV). De aanbeveling zal onder de aandacht van het FAVV worden gebracht. Het FAVV voert verschillende controles uit om de handel in illegale gewasbeschermingsmiddelen te detecteren.

Aan de ene kant worden regelmatig inspecties uitgevoerd bij de operatoren die actief zijn in het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (fabrikanten, herverpakkers, distributeurs, importeurs, …) evenals bij de professionele gebruikers van deze producten (landbouwers, loonwerkers, …). Tijdens deze inspecties wordt precies nagegaan of de aanwezige gewasbeschermingsmiddelen toegelaten zijn in België.  Naast deze inspecties worden ook nog specifieke controles uitgevoerd bij de invoer van gewasbeschermingsmiddelen en werkzame stoffen, meer bepaald in de haven van Antwerpen, om na te gaan of de wettelijke vereisten voor deze producten gerespecteerd worden. Ten slotte bestaat er ook een analyseprogramma voor de gewasbeschermingsmiddelen die aanwezig zijn op de Belgische markt om te checken of de voorwaarden voor de toelating van deze middelen worden gerespecteerd (o.a. het gehalte aan werkzame stof, de pertinente onzuiverheden en de fysisch-chemische eigenschappen). 

Een overzicht van de controleresultaten voor gewasbeschermingsmiddelen door het FAVV is beschikbaar op hun website.

35. Het EP verzoekt de Commissie erop toe te zien dat alleen lidstaten die een hoge kwaliteit van beoordeling kunnen garanderen en effectieve procedures voor de beoordeling van belangenconflicten voorhanden hebben, lidstaat-rapporteur worden.

Positie van de Dienst:

De nationale experts betrokken bij de beoordeling van werkzame stoffen waarvoor België de lidstaat-rapporteur is moeten, om deel te kunnen nemen aan de peer review meetings die EFSA organiseert, een ‘declaration of interest’ invullen, die door EFSA op belangenconflicten wordt beoordeeld. Voor de meeste van onze experts kan de belangenverklaring op de EFSA website geraadpleegd worden. Voor enkelen is dat niet het geval, omdat ze recentelijk niet aan een EFSA expert meeting hebben deelgenomen.

Het Belgische systeem om belangenconflicten te identificeren (zie de reactie op aanbeveling nr. 4), dat nog in ontwikkeling is, voorziet niet in de verplichting tot het indienen van een belangenverklaring voor de nationale experts bedoeld in de vorige alinea. Niettemin zullen ook zij worden verzocht zo’n belangenverklaring in te dienen.

Wat betreft de kwaliteit van de evaluatie: EFSA heeft herhaalde malen de Belgische evaluatieverslagen als te volgen voorbeelden aangehaald. Er mag dus genoegzaam van worden uitgegaan dat België een voldoende hoge kwaliteit van beoordeling aan de dag legt als lidstaat-rapporteur. De Dienst doet er ten andere alles aan om deze kwaliteit te handhaven of zelfs nog te verhogen, zoals uitgelegd onder aanbeveling 4.

37. Het EP roept de lidstaten voorts op hun audits van laboratoria met GLP-erkenning op verantwoordelijke wijze uit te voeren en verzoekt de Commissie onder haar auspiciën een EU-verificatiesysteem op te zetten voor de audits die de lidstaten uitvoeren.

Positie van de Dienst:

Dit aspect behoort in België tot de bevoegdheden van het Sciensano. De aanbeveling zal onder de aandacht van deze instelling worden gebracht.

46. Het EP wijst erop dat de lidstaat-rapporteur artikel 9 van de verordening strikt moet toepassen, opdat ervoor wordt gezorgd dat aanvragen volledig zijn voordat ze ontvankelijk worden geacht.

Positie van de Dienst:

De Dienst is het volledig eens met deze aanbeveling. België, als lidstaat-rapporteur, doet steeds een grondig onderzoek naar de ontvankelijkheid van een dossier, en dat niet alleen voor de nieuwe werkzame stoffen in toepassing van artikel 9 van de Verordening (EG) nr. 1107/2009, maar evenzeer voor de aanvragen tot vernieuwing van de goedkeuring, in toepassing van de Verordening (EU) nr. 844/2012. Overigens organiseert België als lidstaat-rapporteur steeds een vergadering met de producent van de werkzame stof, ruim voor de indiening ervan, teneinde in een zo vroeg mogelijk stadium helderheid te verschaffen over de vereiste gegevens.

47. Het EP onderstreept dat de beoordeling een grondige evaluatie moet omvatten van de ruwe gegevens en van de gegevens in verband met de eindformule van het product die in die fase van de evaluatie beschikbaar zijn; pleit ervoor dat de lidstaat-rapporteur in het ontwerp-beoordelingsverslag duidelijk aantoont dat alle studies naar behoren zijn gecontroleerd op relevantie, wetenschappelijke kwaliteit en geldigheid, en zo nodig verdere studies opneemt die door de aanvrager als niet ter zake doend werden beschouwd; wijst erop dat gegevens waarin melding wordt gemaakt van negatieve bijwerkingen alleen terzijde kunnen worden geschoven als hiervoor een wetenschappelijke, op feiten gebaseerde rechtvaardiging is, bijvoorbeeld de correcte toepassing van relevante richtsnoeren van de OESO.

Positie van de Dienst:

De Dienst is het eens met de aanbeveling, die nu reeds door België volledig in de praktijk wordt gebracht. Bovendien verricht België als lidstaat-rapporteur steeds zelf ook een literatuuronderzoek. Dit gebeurt onafhankelijk van het literatuuronderzoek dat de aanvrager moet integreren in zijn aanvraagdossier.

50. Het EP beveelt aan dat de lidstaat-rapporteur het overnemen van paragrafen zoveel mogelijk beperkt tot gemotiveerde en naar behoren gemelde gevallen; staat erop dat er, voor zover het de beoordeling door de aanvrager betreft en wanneer er zinsneden uit het aanvraagdossier worden overgenomen, een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de beoordeling van de autoriteit en de beoordeling van de aanvrager.

Positie van de Dienst:

België, als lidstaat-rapporteur, volgt in dit verband de benadering zoals deze is overeengekomen op EU-niveau (template voor het opstellen van assessment reports, waarvan nota werd genomen door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders op 22 maart 2019). Deze benadering is de volgende: “The RMS is the author of the Assessment Report. The Assessment Report is based on the validation by the RMS, and the verification during the EFSA peer-review process, of the information submitted by the Applicant in the dossier, including the Applicant’s assessments provided in the summary dossier. As a consequence, data and information including assessments and conclusions, validated and verified by the RMS experts, may be taken from the applicant’s (summary) dossier and included as such or adapted/modified by the RMS in the Assessment Report. For reasons of efficiency, the Assessment Report should include the information validated/verified by the RMS, without detailing which elements have been taken or modified from the Applicant’s assessment. As the Applicant’s summary dossier is published, the experts, interested parties, and the public may compare both documents for getting details on which elements of the Applicant’s dossier have been validated/verified and which ones have been modified by the RMS. Nevertheless, the views and conclusions of the RMS should always be clearly and transparently reported; the conclusions from the applicant should be included as an Applicant’s statement for every single study reported at study level; and the RMS should justify the final assessment for each endpoint in all cases, indicating in a clear way the Applicant’s assessment and the RMS reasons for supporting or not the view of the Applicant.”

Deze benadering biedt volgens de Dienst voldoende waarborgen inzake transparantie. Niettemin, als de Commissie een initiatief zou ontwikkelen om de template verder te ontwikkelen in de zin zoals het EP suggereert, dan zal België daar constructief aan medewerken.

51. Het EP wenst dat de Commissie en de lidstaten ervoor zorgen dat belangrijke tests (bijvoorbeeld recente ecotoxicologische tests voor bodemorganismen en beoordeling van de concentratie in het milieu en de residuen in stof, wind, lucht en water, en tests met betrekking tot de toxische effecten van stoffen op lange termijn, met name op kwetsbare groepen) en recente wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen op methodologiegebied in de risicobeoordeling worden opgenomen.

Positie van de Dienst:

De Dienst is van mening dat de implementering van deze aanbeveling zich in eerste instantie richt tot de Commissie en niet tot de lidstaten.

Deze aanbeveling omvat drie aspecten die met elkaar verweven zijn:

  • De gegevensvereisten voor de werkzame stoffen en de gewasbeschermingsmiddelen. Deze werden ontwikkeld in de jaren negentig van de vorige eeuw (in de context van de Richtlijn 91/414/EEG) en in eerste instantie overgenomen als Uitvoeringsverordeningen (EU) nrs. 544/2011 en 545/2011. Vervolgens werden de gegevensvereisten grondig herzien, wat heeft geresulteerd in de Uitvoeringsverordeningen (EU) nrs. 283/2013 en 284/2013. De gegevensvereisten zijn dus relatief recent herzien.
  • De Mededelingen 2013/C 095/01 en 2013/C 095/02, die het complement zijn van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nrs. 283/2013 en 284/2013, en die vaststellen welke testmethoden en richtsnoeren van toepassing zijn voor elk van de gegevensvereisten van deze Uitvoeringsverordeningen. Sinds de aanneming van de Uitvoeringsverordeningen werden deze Mededelingen nog geen enkele maal aangepast. Het is dan ook hoog tijd dat dit gebeurt. België heeft er tijdens de vergaderingen van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders reeds herhaalde malen bij de Commissie op aangedrongen de Mededelingen te actualiseren.
  • De technische en wetenschappelijke richtsnoeren voor de beoordeling van de studies. Deze richtsnoeren worden doorgaans door EFSA ontwikkeld, maar ook de OESO kan hier een rol spelen.

60. Het EP vraagt de Commissie en de lidstaten om in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders onverwijld alle richtsnoeren goed te keuren die nog in behandeling zijn, waaronder de geactualiseerde richtsnoeren inzake bijen die de EFSA in haar recente evaluatie van drie neonicotinoïden hanteerde.

Positie van de Dienst:

België heeft zich in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders steeds uitgesproken voor een snelle en verregaande implementatie van het EFSA richtsnoer voor de evaluatie van de effecten op bestuivers. Helaas is er tot op vandaag verzet van een significant aantal lidstaten tegen de implementatie. Gelet hierop hebben de Belgische autoriteiten geoordeeld dat het nodig is om het EFSA richtsnoer op zijn minst deels toe te passen in de procedure voor de nationale toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Dit document verheldert hoe we daar mee omgaan. België steunt overigens steeds de aanneming van EFSA Richtsnoeren door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders.

Er zijn nog verschillende andere richtsnoeren in herziening, waarvoor al lang wordt gewacht op een update om de evaluatiemethodologieën in overeenstemming te brengen met de huidige stand van de wetenschappelijke kennis. Voor sommige heeft EFSA reeds een mandaat ontvangen om deze werkzaamheden uit te voeren, voor andere is dat gepland. Vertraging in de bijwerking of goedkeuring van deze richtsnoeren leidt ertoe dat de evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen niet gebeurt volgens de nieuwste wetenschappelijke kennis. Er dient gewaakt te worden over een regelmatige aanpassing om mee te evolueren met de wetenschappelijke consensus.

63. Het EP verzoekt de EFSA, de Commissie en de lidstaten een extra veiligheidsfactor toe te passen bij het berekenen van de "veilige" blootstellingsdoseringen, zodat rekening wordt gehouden met de potentiële toxiciteit van mengsels in gevallen waarin een grote mate van onzekerheid blijft bestaan die niet kan worden weggenomen door aanvullende tests.

Positie van de Dienst:

België kan niet unilateraal extra veiligheidsfactoren toepassen. De veiligheidsfactoren zijn vastgelegd op EU-niveau, met name in de Verordening (EU) nr. 546/2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 wat uniforme beginselen voor de evaluatie en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen betreft. Deze uniforme beginselen werden ongewijzigd overgenomen uit de bijlage VI van de Richtlijn 91/414/EEG. Ze zijn dus dringend toe aan een actualisering. België heeft daar reeds op gewezen tijdens de besprekingen i.v.m. de zogenaamde Refit van de Verordening (EG) nr. 1107/2009. Intussen is België verplicht de bij de Verordening (EG) nr. 546/2011 vastgestelde berekeningen van de veilige blootstellingsdoseringen toe te passen. Een unilaterale afwijking hiervan door België zou bovendien een ernstig obstakel vormen voor de toepassing van de procedure van de wederzijdse erkenning van de nationale toelatingen en dus het implementeren bemoeilijken van de algemene opmerking nr. 91, waarmee het EP de lidstaten oproept deze procedure beter toe te passen.

65. Het EP wenst dat de lidstaten ervoor zorgen dat zij naar behoren zijn vertegenwoordigd in de EFSA; raadt de lidstaten aan op constructieve manieren samen te werken met de EFSA.

Positie van de Dienst:

België is steeds vertegenwoordigd op de vergaderingen van EFSA’s Pesticide Steering Network. Een Belgische expert is ook steeds aanwezig op de expert meetings waarop een werkzame stof wordt besproken waarvoor België als lidstaat-rapporteur is opgetreden. Indien EFSA een expert meeting rond meer algemene vraagstukken organiseert, dan is België steeds vertegenwoordigd. Tijdens een expert meeting gedurende dewelke geen enkele werkzame stof aan bod komt waarvoor België de lidstaat-rapporteur is, is er meestal geen Belgische expert aanwezig. Enerzijds is er onvoldoende capaciteit beschikbaar binnen de Dienst om een dergelijke systematische deelname te garanderen, anderzijds  is het twijfelachting of een deelname van een expert uit elk van de lidstaten zou bijdragen tot de doeltreffendheid van deze vergaderingen.

De aanpassing van de Algemene Levensmiddelenwetgeving (General Food Law,  Europese Verordening nr. 178/2002 van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden) door Verordening (EU) 2019/1243 van 20 juni 2019 voorziet vertegenwoordiging van alle lidstaten in de raad van bestuur van EFSA.

België steunt ten volle een constructieve samenwerking met EFSA en heeft als lid van de centrale zone ten andere ook het recente initiatief gesteund om nog bijkomende overlegplatforms op te richten precies om de samenwerking nog verder te verbeteren.

76. Het EP vindt het uiterst betreurenswaardig dat zich voorafgaand aan en na de collegiale toetsing door de EFSA tal van vertragingen hebben voorgedaan op het niveau van de lidstaten en de Commissie, betreurt met name de vertragingen bij de beoordeling van stoffen die aan de uitsluitingscriteria voldoen, en verzoekt de lidstaten-rapporteurs en de Commissie met klem om zich aan de in de verordening vastgestelde termijnen te houden.

Positie van de Dienst:

De Dienst betreurt dat België er als lidstaat-rapporteur niet steeds in geslaagd is de evaluatieverslagen binnen de in de verordening vastgesteld termijnen te voltooien. Naar onze mening mogen inspanningen om de vastgestelde termijn na te leven evenwel niet ten koste gaan van de grondigheid van de evaluatie. Voor de komende jaren heeft België als rapporteur-lidstaat een realistisch programma, en de Dienst heeft er dan ook vertrouwen in de vastgestelde termijnen voortaan te kunnen naleven.

77. Het EP wijst op de noodzaak van politieke verantwoording voor de goedkeuring van uitvoeringshandelingen bij gebruikmaking van de comitéprocedure; is verontrust over het gebrek aan transparantie binnen het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders; verzoekt de Commissie en de lidstaten de algehele transparantie van de procedures te vergroten, onder meer door gedetailleerde notulen van de comitédiscussies en de desbetreffende standpunten te verstrekken, met name door de besluiten van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders toe te lichten en te motiveren en door de stemmen van de lidstaten openbaar te maken.

Positie van de Dienst:

De Dienst is het eens met deze aanbeveling en heeft de Commissie gevraagd deze te bespreken in het Permanent Comité. In het bericht waarmee België de Commissie om deze bespreking heeft gevraagd heeft België reeds te kennen gegeven er voorstander van te zijn om de stemmen openbaar te maken.

78. Het EP verzoekt de Commissie en de lidstaten een onafhankelijkheidsbeleid goed te keuren en zich ervan te vergewissen dat de leden van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders vrij zijn van belangenconflicten.

Positie van de Dienst:

De vertegenwoordiger van de lidstaat in het Permanent Comité is niet persoonlijk lid van het Comité. Uiteraard krijgt de Belgische vertegenwoordiger instructies van zijn hiërarchie met betrekking tot de in te nemen standpunten. Overigens heeft de Dienst er geen bezwaren tegen dat de vertegenwoordigers van de lidstaten in het Permanent Comité een belangenverklaring zouden moeten indienen.

79. Het EP vraagt de Commissie en de lidstaten streng de hand te houden aan artikel 4 van de verordening en duidelijke, op wetenschappelijke kennis gebaseerde criteria vast te stellen voor wat moet worden verstaan onder onaanvaardbare effecten op het milieu, daarbij rekening houdend met de werkelijke (acute en chronische) blootstelling aan meervoudige gewasbeschermingsmiddelen.

Positie van de Dienst:

België houdt zich strikt aan de criteria van artikel 4. De criteria voor wat moet worden verstaan onder onaanvaardbare effecten op het milieu zijn vastgesteld door de uniforme beginselen (Verordening (EU) nr. 546/2011; zie ook de reactie bij de algemene opmerking 64). België steunt de oproep van het EP met betrekking tot meervoudige gewasbeschermingsmiddelen; de methodiek in dit verband is nog onvoldoende ontwikkeld.

89. Het EP is van mening dat de procedure voor wederzijdse erkenning van cruciaal belang is om de werklast te delen en de naleving van de uiterste termijnen te faciliteren; betreurt de vertragingen bij de beoordeling door de lidstaten die instaan voor het onderzoeken van de vergunningsaanvragen en de problemen in verband met de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning; roept de Commissie op zich samen met de lidstaten ervoor in te zetten om de werking van het systeem van zones te verbeteren; onderstreept dat de volledige tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving als doel moet hebben dubbel werk te voorkomen en nieuwe stoffen zonder onnodige vertragingen beschikbaar te maken voor landbouwers.

Positie van de Dienst:

België maakt gebruik van de procedure van wederzijdse erkenning. Niettemin heeft de ervaring geleerd dat een nationale toetsing noodzakelijk blijft. De evaluatieverslagen opgesteld door sommige lidstaten voldoen niet helemaal aan de verwachtingen op het vlak van kwaliteit. Bovendien zijn er toch nog aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten, ook binnen een zone, inzake milieu- en landbouwkundige omstandigheden. Wederzijdse erkenning is een belangrijk beginsel, maar de voorrang moet toch worden gegeven aan het waarborgen van een aanvaardbaar veiligheidsniveau voor de gezondheid en het milieu.

Niettemin zal de Dienst onderzoeken of de procedure van wederzijdse erkenning kan worden gestroomlijnd. Dit is overigens een actie die eveneens werd aanbevolen na een interne audit.

90. Het EP dringt er bij de lidstaten op aan te voldoen aan de in de verordening vastgestelde termijnen voor de evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen en de bepalingen inzake wederzijdse erkenning.

Positie van de Dienst:

In dit verband kan worden verwezen naar de reactie op de algemene opmerking nr. 4. Dankzij opeenvolgende verhogingen van de retributies verschuldigd door de aanvragers van toelatingen kent de Dienst een gestage groei, maar deze moet gecontroleerd gebeuren opdat de nieuw aangeworven personeelsleden op een adequate wijze omkaderd en opgeleid zouden kunnen worden. Hoe dan ook, verdere aanwervingen zijn gepland. Niettemin moet worden erkend dat het weinig waarschijnlijk is dat een strikte naleving van de termijnen binnenkort gerealiseerd zal zijn.

92. Het EP roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat alle gewasbeschermingsmiddelen naar behoren worden beoordeeld, onder meer aan de hand van blootstellingsscenario's, op basis van gegevens die zijn verkregen voor het gewasbeschermingsmiddel zelf, en is van oordeel dat gegevens over gewasbeschermingsmiddelen niet mogen worden geëxtrapoleerd op basis van gegevens die zijn verkregen over werkzame stoffen, mits dit wetenschappelijk gerechtvaardigd is en milieutoezicht na het in de handel brengen heeft aangetoond dat deze werkwijze betrouwbaar is.

Positie van de Dienst:

Deze algemene opmerking houdt verband met de impact die de aanwezigheid van formuleringshulpstoffen op de eigenschappen van het gewasbeschermingsmiddel kan hebben. De Commissie is bezig met het opstellen van een verordening tot vaststelling van Bijlage III van de Verordening (EG) nr. 1107/2009 (lijst van onaanvaardbare formuleringshulpstoffen). Overigens heeft België reeds lang een nationale lijst van onaanvaardbare formuleringshulpstoffen. De Verordening (EU) nr. 284/2013 (gegevensvereisten voor de gewasbeschermingsmiddelen) bepaalt in grote mate in hoeverre extrapolatie op basis van gegevens verkregen over werkzame stoffen mogelijk is. De Dienst steunt zeker een kritische analyse van dit aspect ter gelegenheid van de volgende herziening van de gegevensvereisten. Het is evenwel belangrijk proportioneel te blijven en een evenwicht te vinden dat rekening houdt met de doelstelling die het EP met de algemene opmerking nr. 27 heeft geformuleerd, namelijk het streven naar een vermindering van dierproeven.

94. Het EP roept de lidstaten op te garanderen dat alle besluiten inzake de verlening van vergunningen voor gewasbeschermingsmiddelen op een degelijke risicobeoordeling berusten van de reële blootstelling (acuut en chronisch) van kwetsbare groepen en verzoekt om het overeenstemmende EFSA-richtsnoer in deze zin te wijzigen.

Positie van de Dienst:

Het EFSA richtsnoer inzake blootstelling van toepassers, arbeiders, omstanders en omwonenden wordt gebruikt door de Belgische evaluatoren. Het is het meest recente instrument dat we daarvoor tot onze beschikking hebben. Het EFSA richtsnoer bevat inderdaad nog een aantal lacunes, maar EFSA heeft de activiteiten opgestart die moeten leiden tot een herziene en uitgebreide versie van het richtsnoer.

95. Het EP onderstreept dat aanvragers alle studies, met inbegrip van de ruwe gegevens, verplicht moeten overleggen aan de lidstaat die de aanvraag tot toelating onderzoekt, en wel in een machinaal leesbaar formaat.

Positie van de Dienst:

De volledige studieverslagen, met inbegrip van de ruwe gegevens, en uiteraard in een machinaal leesbaar formaat, moeten steeds worden overgelegd aan onze Dienst.

96. Het EP pleit ervoor dat bovenstaande studies, met inbegrip van alle ondersteunende gegevens en informatie met betrekking tot toelatingsaanvragen, in hun geheel en in een machinaal leesbaar formaat openbaar worden gemaakt, zodat de transparantie wordt gewaarborgd, de studies tijdig en met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens kunnen worden onderworpen aan een onafhankelijke controle en ervoor wordt gezorgd dat degenen die de studies hebben aangevraagd deze alleen voor niet-commerciële doeleinden kunnen gebruiken, teneinde de betreffende intellectuele-eigendomsrechten te beschermen.

Positie van de Dienst:

Vandaag kan al wie daar bij de Dienst om vraagt toegang krijgen tot de studies die werden ingediend om de toelating te bekomen (nadat de toelating werd afgeleverd). De Dienst wijst er op dat het geheel openbaar maken van de studies ter ondersteuning van aanvragen aanzienlijke middelen zou vergen, middelen die misschien prioritair ingezet moeten worden voor de realisatie van andere aanbevelingen van het EP. Niettemin is de Dienst bereid constructief mee te denken indien hiertoe een initiatief wordt ontwikkeld door de Commissie in de context van een herziening van de Verordening (EG) nr. 1107/2009.

98. Het EP wenst dat de lidstaten de doeltreffendheid vergroten door de coördinatie binnen en tussen de zones te verbeteren, teneinde het werk beter te verdelen en optimaal gebruik te maken van de middelen van elke lidstaat, en dat zij afwijkingen ingevolge artikel 53 van de verordening alleen toestaan als de bestaande verplichtingen strikt worden nagekomen.

Positie van de Dienst:

Artikel 53 van de verordening betreft noodsituaties op het gebied van gewasbescherming, en laat de lidstaten toe om toelatingen te verlenen voor gewasbeschermingsmiddelen die niet de reguliere toelatingsprocedure hebben doorlopen. Er kan met andere woorden worden afgeweken van de gegevensvereisten en normen die op Europees vlak werden vastgelegd.

De Dienst is van mening dat de coördinatie binnen de centrale zone goed verloopt. België is een actieve deelnemer aan de vergaderingen van de Central Zonal Steering Committee en de Interzonal Steering Committee.

Wat artikel 53 betreft worden de bestaande verplichtingen strikt nagekomen.

99. Het EP is van mening dat het systeem voor wederzijdse erkenning tussen de zones moet worden verbeterd.

Positie van de Dienst:

België staat open voor wederzijdse erkenning van toelatingen verleend door lidstaten van andere zones. Er zijn reeds voorbeelden hiervan (wederzijdse erkenning van Franse en Deense toelatingen). Initiatieven tot verdere verbetering zullen worden gesteund door België.

100. Het EP dringt er bij de lidstaten op aan de toelatingsprocedures op nationaal niveau beter ten uitvoer te leggen teneinde de afwijkingen en verlengingen die worden toegestaan uit hoofde van artikel 53 van de verordening te beperken tot echte noodsituaties; roept de lidstaten op streng de hand te houden aan artikel 53 van de verordening en alleen aanvragen tot afwijking in aanmerking te nemen en te onderzoeken die volledig zijn ingevuld, en alleen volledige kennisgevingen van afwijkingen voor te leggen aan de Commissie en de andere lidstaten.

Positie van de Dienst:

Artikel 53 van de verordening betreft noodsituaties op het gebied van gewasbescherming, en laat de lidstaten toe om toelatingen te verlenen voor gewasbeschermingsmiddelen die niet de reguliere toelatingsprocedure hebben doorlopen. Er kan met andere woorden worden afgeweken van de gegevensvereisten en normen die op Europees vlak werden vastgelegd.

Artikel 51 betreft uitbreiding van toelatingen voor zogenaamde “kleine toepassingen” of “kleine teelten”. De volumes van gewasbeschermingsmiddelen die hiervoor worden aangewend zijn te klein om de toelatingshouders toe te laten een toelatingsprocedure te doorlopen, waardoor de mogelijkheid werd voorzien dat de lidstaten de toelatingsprocedure zelf kunnen initiëren. Deze uitbreidingen dienen wel te voldoen aan de Europese gegevensvereisten en normen, behalve wat werkzaamheid betreft.

De Dienst voert een actief beleid met betrekking tot de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen in kleine teelten, in toepassing van artikel 51. Dit laat toe het aantal toelatingen in toepassing van artikel 53 te beperken.

Aanvragen in toepassing van artikel 53 worden geweigerd als ze onvolledig zijn.

De Dienst is overigens zeker niet gekant tegen een aanwending van de mogelijkheden geboden door de leden 2 en 3 van artikel 53 om een onterechte toepassing van dit artikel te beteugelen. Deze leden voorzien dat de Commissie EFSA om advies kan vragen en dat de Commissie kan voorstellen de noodtoelating in te trekken, te wijzigen of om herhaling of verlenging te verbieden. De Commissie heeft EFSA in toepassing van lid 2 van artikel 53 verzocht de gegrondheid te onderzoeken van een aantal toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van neonicotinoïden. Zoals het EP aangeeft in zijn overweging ‘CK’ heeft EFSA voor een aantal van deze toelatingen vastgesteld dat niet volledig werd voldaan aan de voorwaarden van lid 1 van artikel 53. De Commissie heeft daarop voorstellen van beschikking opgesteld die ertoe strekken dat de betrokken lidstaten de maatregel niet mogen herhalen. De Commissie heeft de lidstaten gevraagd wat zij hiervan denken. België heeft geantwoord het in principe eens te zijn met de voorgestelde maatregel.

102. Het EP wenst dat de lidstaten erop toezien dat er een openbare raadpleging van de relevante belanghebbenden wordt gehouden voordat er een noodtoelating wordt verleend overeenkomstig artikel 53, dat onnodige vertraging bij de verlening van de betreffende toelating wordt voorkomen en dat alle relevante belanghebbenden tijdig ervan in kennis worden gesteld of de toelating in kwestie al dan niet wordt verleend.

Positie van de Dienst:

Artikel 53 van de verordening betreft noodsituaties op het gebied van gewasbescherming, en laat de lidstaten toe om toelatingen te verlenen voor gewasbeschermingsmiddelen die niet de reguliere toelatingsprocedure hebben doorlopen. Er kan met andere woorden worden afgeweken van de gegevensvereisten en normen die op Europees vlak werden vastgelegd.

De Dienst is van mening dat het voorstel van het EP om een openbare raadpleging te houden voordat een noodtoelating wordt verleend overeenkomstig artikel 53 moeilijk te verenigen is met het gegeven dat vele van deze aanvragen een dringend karakter hebben. Het EP is zich daarvan bewust, vermits het erop aandringt onnodige vertraging bij de verlening van de desbetreffende toelating te voorkomen. In België worden deze aanvragen steeds snel behandeld en zo mogelijk op de eerstkomende vergadering van het Erkenningscomité voor de bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik besproken. De toelatingen worden onmiddellijk na afleveren op onze website Fytoweb gepubliceerd. Door middel van een persbericht, eveneens geplaatst op Fytoweb, kunnen alle belanghebbenden kennis nemen van de toelating.

103. Het EP roept alle lidstaten op tot openbaarmaking van de door hen ontvangen volledig ingevulde aanvraagformulieren waarin om een noodtoelating wordt verzocht overeenkomstig artikel 53, ongeacht of de toelating wordt verleend of geweigerd.

Positie van de Dienst:

Artikel 53 van de verordening betreft noodsituaties op het gebied van gewasbescherming, en laat de lidstaten toe om toelatingen te verlenen voor gewasbeschermingsmiddelen die niet de reguliere toelatingsprocedure hebben doorlopen. Er kan met andere woorden worden afgeweken van de gegevensvereisten en normen die op Europees vlak werden vastgelegd.

De Dienst zal onderzoeken wat de meest efficiënte wijze is om tegemoet te komen aan deze aanbeveling, evenals eventuele juridische obstakels zoals deze inzake vertrouwelijkheid en de taalwetgeving.

105. Het EP roept de lidstaten op elkaar, de Commissie en het publiek op de hoogte te stellen van de toelating en intrekking van gewasbeschermingsmiddelen, alsmede van risicobeperkende maatregelen, om zo te zorgen voor een EU-breed overzicht van op de markt verkrijgbare gewasbeschermingsmiddelen en het daarmee verband houdende risicobeheer.

Positie van de Dienst:

Alle informatie waar het EP in deze opmerking naar verwijst is publiekelijk beschikbaar op onze website:

  • De volledige inhoud van alle toelatingen, met inbegrip van de risicobeperkende maatregelen;
  • Voor elke intrekking van een toelating wordt een persbericht opgesteld, waarin de respijtperiodes voor het in de handel brengen en voor het gebruiken van de bestaande voorraden worden medegedeeld.

106. Het EP dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op een betere uitwisseling van gegevens over gewasbeschermingsmiddelen die veiliger zijn dan gewasbeschermingsmiddelen met bestanddelen die voor vervanging in aanmerking komen, om zo de vergelijkende beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen te vereenvoudigen.

Positie van de Dienst:

De Dienst steunt deze oproep en zal constructief medewerken aan elk initiatief in die zin.

108. Het EP verzoekt de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling en het gebruik van duurzame en ecologische alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen, maatregelen voor geïntegreerde gewasbescherming en bestrijdingsmiddelen met een laag risico te bevorderen als een belangrijke maatregel om de schadelijke effecten van gewasbescherming te verminderen; erkent dat de verdere ontwikkeling van en meer onderzoek naar deze middelen noodzakelijk is; verzoekt de Commissie daarom de mogelijkheden te onderzoeken om innovatie op dit gebied te stimuleren.

Positie van de Dienst:

Deze materie behoort in België grotendeels tot de bevoegdheid van de Gewesten, met name wat betreft het bevorderen van de ontwikkeling en het gebruik van ecologische en duurzame alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen, en van maatregelen voor geïntegreerde gewasbescherming. De Gewesten zullen via het Erkenningscomité, waarin ze vertegenwoordigd zijn, worden gewezen op deze aanbeveling. Wat het bevorderen van de gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico betreft draagt de Dienst zijn steentje bij door het faciliteren van het indienen van aanvragen tot toelating van deze middelen. De aanvrager wordt door de Dienst met concrete raadgevingen begeleid voor, tijdens en na het indienen van zijn aanvraag.

In het nationale actieprogramma voor pesticiden (‘NAPAN’) is voorzien dat er een identificatie gebeurt van bestrijdingsmiddelen met een laag risico en van natuurlijke oorsprong, in toepassing van alle wettelijke bepalingen, zodat duidelijk wordt over welke middelen het gaat.

112. Het EP pleit voor een geharmoniseerde definitie van "kleine toepassing", teneinde een gelijk speelveld te bevorderen, en beveelt aan één EU-lijst met belangrijke gewassen op te stellen.

Positie van de Dienst:

In het verleden werden reeds inspanningen geleverd om tot zo’n definitie te komen, onder andere door EPPO (European and Mediterranean Plant Protection Organisation). Deze inspanningen hebben niet tot een bevredigend resultaat geleid. Een teelt die in een bepaalde lidstaat beslist een belangrijk gewas is, kan in een andere lidstaat marginaal zijn. Een voorbeeld hiervan is de wijnstok in Frankrijk en in België. De Dienst is van mening dat deze kwestie niet prioritair is.

113. Het EP roept de Commissie, de EFSA en de lidstaten op ervoor te zorgen dat alle relevante belanghebbenden, waaronder het publiek, worden betrokken bij alle activiteiten voor belanghebbenden betreffende pesticiden, zoals voorzien in Richtlijn 2003/35/EG en het Verdrag van Aarhus.

Positie van de Dienst:

Alle relevante belanghebbenden zijn vertegenwoordigd in de Adviesraad  van het ‘NAPAN’ (het nationale actieplan voor pesticiden). Om de drie maanden is er een vergadering van de Adviesraad om de diverse projecten van het NAPAN op te volgen en te bespreken. Voor meerdere projecten (zoals de uitwerking van communicatiecampagnes, kenniscertificaten (fytolicentie), uitwerking van het vijfjaarlijkse programma van het NAPAN) worden de belanghebbenden nog nauwer betrokken door deelname in ad hoc groepen die betrokken zijn bij de realisatie van deze projecten. Het publiek wordt officieel geconsulteerd over het NAPAN ter gelegenheid van het opstellen van het vijfjaarlijkse programma.

114. Het EP roept de Commissie en de lidstaten op te waarborgen dat de in de verordening opgenomen voorschriften voor de prioritering van niet-chemische methoden naar behoren worden toegepast.

Positie van de Dienst:

Deze materie behoort in België tot de bevoegdheid van de Gewesten. De Gewesten zullen via het Erkenningscomité, waarin ze vertegenwoordigd zijn, worden gewezen op deze aanbeveling.

In de Nederlandstalige versie van de Resolutie wordt hier verwezen naar artikel 53, terwijl in de Engelse en de Franse versie naar artikel 4 wordt verwezen. Gelet op het feit dat artikel 53 verder in de resolutie aan bod komt (algemene opmerkingen 102-105) wordt verondersteld dat de Nederlandstalige versie niet correct is en dat de algemene opmerking 81 wel degelijk betrekking heeft op artikel 4.