Samenvatting van het emissiereductieplan (ERP) voor diflufenican

In België wordt diflufenican aangetroffen in oppervlaktewater in concentraties die de milieukwaliteitsnormen (MKN) overschrijden. Daarom hebben acht toelatingshouders (Bayer CropScience SA-NV, Globachem NV, Q-chem NV, UPL Europe LTD, Adama Registrations B.V., BASF Belgium, Sharda Cropchem Espana S.L. en Rotam Agrochemical Europe LTD) zich ertoe verbonden de beschikbare monitoringgegevens (2009-2018) te analyseren in een poging duidelijke correlaties met het gebruik van producten op basis van diflufenican vast te stellen en maatregelen voor te stellen om het aantal overschrijdingen en het niveau ervan te verminderen.

Drempelwaarden

Diflufenican wordt tot op heden niet als prioritaire stof beschouwd binnen de Kaderrichtlijn Water. Er bestaan geen Europese waterkwaliteitsnormen voor deze werkzame stof. De huidige drempelwaarden worden door de Belgische federale en gewestelijke overheden in overleg met de toelatingshouders vastgesteld en zijn gebaseerd op openbaar beschikbare gegevens in overeenstemming met de Technical Guidance for Deriving Environmental Quality Standards (Guidance Document nr. 27, 2018).

  • De drempelwaarde voor acute blootstelling werd vastgesteld op 0,05 μg/l (MAC-MKN).
  • De drempelwaarde voor chronische blootstelling werd vastgesteld op 0,03 μg/l (JG-MKN).

Gebruik

De momenteel toegelaten producten op basis van diflufenican zijn allemaal bestemd voor professioneel gebruik. Tot 2018 echter waren er verschillende producten met diflufenican voor niet-professioneel gebruik op de markt. In de praktijk werd diflufenican van 2009 tot 2018 gebruikt voor granen, boomgaarden, sierplanten, permanent onbeteelde grond, afgedekte niet-cultiveerbare grond (met inbegrip van spoorlijnen) en - in mindere mate - aardappelen.

Eigenschappen van de werkzame stof

Uit de eigenschappen van de werkzame stof kan worden geconcludeerd dat diflufenican zeer langzaam wordt afgebroken in de bodem. Bovendien adsorbeert het zeer sterk aan bodemdeeltjes. Diflufenican zal daarom niet gemakkelijk uit de bodem wegvloeien, bijvoorbeeld na hevige regenval, maar zal zeer gevoelig zijn voor erosie van de bodemdeeltjes waaraan het is geadsorbeerd. Bovendien moet men goed oppassen met het transport over lange afstand van deze verbinding in oppervlaktewater, aangezien deze werkzame stof in water zeer langzaam wordt afgebroken en de fotolytische degradatie verwaarloosbaar is. Door het verwaarloosbare vervluchtigingsvermogen op plant- en bodemoppervlakken (lage vluchtigheid, adsorptie aan de bodem) wordt blootstelling aan de lucht en dus transport over lange afstand door de lucht voor diflufenican als onbeduidend beschouwd.

Identificatie van mogelijke emissieroutes

Gelet op de geringe oplosbaarheid in water en het sterke adsorptievermogen aan de bodem, is te verwachten dat diflufenican gevoeliger is voor erosie dan voor afvloeiing (run-off). Sproeinevels worden niet geïdentificeerd als een belangrijke emissiebron van diflufenican.

Ook puntbronnen kunnen een belangrijke rol spelen bij de emissie ervan in oppervlaktewater door slechte praktijken zoals overspray (overlappende bespuiting) en het legen en schoonmaken van sproeiapparatuur op harde oppervlakken.

Analyse

Over het algemeen kan in de periode 2009 - 2018 een duidelijke daling in het aantal locaties en metingen met overschrijdingen worden waargenomen. Die daling is mogelijk het gevolg van verschillende beperkingen op het gebruik van producten op basis van diflufenican, voornamelijk voor niet-professionele gebruikers. Voorts hebben campagnes van nationale en gewestelijke overheden alsook het verbod op het algemene gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op gemeentelijke gronden van 2015 waarschijnlijk een belangrijke impact gehad op de hoeveelheid pesticiden die voor niet-agrarische doeleinden werden gebruikt en de daaruit voortvloeiende lozing van diflufenican in oppervlaktewater. Ondanks die beperkingen zijn er in 2018 nog steeds overschrijdingen waargenomen op een aanzienlijk aantal gemonitorde locaties. Er werd een diepgaande analyse uitgevoerd om te achterhalen of de vastgestelde overschrijdingen konden worden teruggevoerd op landgebruik, erosie en/of weerpatronen. Het was moeilijk om overschrijdingen van acute of chronische drempelwaarden te koppelen aan een specifiek gebruik, aangezien de meeste relevante gewassen over bijna de hele regio terug te vinden zijn. Er is voorzichtigheid geboden bij de interpretatie van het verband tussen neerslaggegevens en diflufenican-concentraties, aangezien verschillende factoren en onzekerheden van invloed zijn (bv. intensiteit en duur van regenbuien, verschillende geografische locaties van weerstations en monitoringlocaties, ...). Het aandeel diflufenican dat als gevolg van erosie in oppervlaktewater wordt aangetroffen, kan weliswaar niet van andere bronnen worden onderscheiden, maar het aanmoedigen en handhaven van maatregelen om erosie te voorkomen en een verbod op het gebruik van producten op basis van diflufenican op percelen met een hoog of zeer hoog erosierisico (vermelding SPe2) zouden een positief effect kunnen hebben op diflufenican-concentraties in oppervlaktewater, met name in heuvelachtige gebieden, die doorgaans gevoeliger zijn voor erosie.

Over het algemeen kan worden geconcludeerd dat de algemene trend van diflufenican-concentraties in oppervlaktewater de laatste jaren daalt, zowel wat de frequentie als het overschrijdingsniveau betreft. Dit zou kunnen aantonen dat de sinds 2015-2016 genomen maatregelen (bv. gebruiksbeperkingen) reeds een positief effect hebben. Om de lozing van diflufenican in oppervlaktewater verder te beperken, stellen de toelatingshouders verscheidene emissiereductiemaatregelen voor.

Emissiereductiemaatregelen

De volgende emissiereductiemaatregelen zullen een verdere lozing van diflufenican in het Belgische oppervlaktewater voorkomen:

  • Aangezien erosie waarschijnlijk een belangrijke emissiebron van diflufenican in oppervlaktewater is, wordt voorgesteld het gebruik van het product op erosiegevoelige bodems te verbieden, tenzij voorzorgsmaatregelen worden genomen om erosie te voorkomen. Daarom moet de vermelding SPe2 ('Om in het water levende organismen te beschermen, mag het product niet gebruikt worden op erosiegevoelige percelen.' Voor het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldt dit voor percelen die geklasseerd zijn als "sterk erosiegevoelig”. Voor het Waals Gewest komt dit overeen met de percelen geïdentificeerd met de code R. Indien voorzorgsmaatregelen tegen erosie worden getroffen, zoals vastgesteld in de regionale wetgevingen, kan het gebruik worden toegelaten.) worden opgenomen op alle toelatingsaktes en etiketten van producten op basis van diflufenican voor landbouwgebruik.
  • In verschillende stroomgebieden waar de drempelwaarden in de afgelopen jaren werden overschreden, waren spoorlijnen aanwezig in de nabijheid van de waterwegen. Om te voorkomen dat diflufenican in naburige waterlichamen terechtkomt door het gebruik ervan op spoorlijnen, moet het gebruik van diflufenican op spoorlijnen volledig worden verboden.
  • Het gebruik van producten op basis van diflufenican moet worden beperkt:
    • landbouwgebruik:
      • eenjarige gewassen: maximaal 1 toediening van een product op basis van diflufenican per gewas;
      • meerjarige gewassen: maximaal 1 toediening van een product op basis van diflufenican per 12 maanden.
    • niet-landbouwgebruik: maximaal 1 toediening van een product op basis van diflufenican per 12 maanden. Bovendien moet de toedieningsperiode worden beperkt tot maart-juni.

Om zo efficiënt en transparant mogelijk te zijn, moeten deze maatregelen als beperkingen worden opgenomen in alle bestaande en nieuwe toelatingsakten voor producten. Verder moet worden besproken hoe de uitvoering van deze maatregelen moet worden gecontroleerd. Dit wordt beschouwd als een zeer belangrijke stap om ervoor te zorgen dat de voorgestelde maatregelen correct worden toegepast.

Voorts zal een stewardship-campagne ertoe bijdragen dat professionele gebruikers zich nog meer bewust worden van de impact van hun gedrag.

Ten aanzien van de bevoegde autoriteiten zouden de toelatingshouders graag willen aanbevelen de monitoringcampagnes voort te zetten, met name op locaties waar de drempelwaarden regelmatig worden overschreden. De beschikbaarheid van monitoringgegevens die gedurende meerdere opeenvolgende jaren met regelmatige intervallen (max. één maand) op dezelfde locatie werden bemonsterd, zou er sterk toe bijdragen de oorsprong van verontreinigingen te bepalen, een beter inzicht te verkrijgen in het gedrag van diflufenican in het milieu over een langere periode en het effect van de voorgestelde emissiereductiemaatregelen te evalueren.

De toelatingshouders vertrouwen erop dat de bovengenoemde maatregelen en stewardship-acties tot een verdere daling van de emissie van diflufenican in Belgisch oppervlaktewater zullen leiden.