
Verplichte opleiding voor alle professionele gebruikers
In België moeten alle professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen beschikken over een fytolicentie. Dit certificaat garandeert dat ze veilig en correct kunnen omgaan met gewasbeschermingsmiddelen. Een professionele gebruiker kan pas een fytolicentie bekomen na het volgen van een basisopleiding en dient nadien regelmatig bijscholing te volgen om op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen op het vlak van gewasbescherming.
Gewasbeschermingsmiddelen enkel als laatste redmiddel
Alle Belgische land- en tuinbouwers zijn verplicht om de principes van geïntegreerde gewasbescherming (IPM – Integrated Pest Management) toe te passen in al hun gewassen. Dat houdt in dat ze beredeneerd moeten omgaan met gewasbeschermingsmiddelen.
Preventie en hygiënemaatregelen vormen daarbij de eerste stap. Deze zijn erop gericht om sterke gewassen te telen die minder vatbaar zijn voor ziekten en plagen, en om onkruiden minder kansen te geven om zich te ontwikkelen in het veld. Daarnaast moeten de telers hun gewassen op regelmatige basis opvolgen. Pas bij het overschrijden van een zekere (economische) schadedrempel kunnen ze maatregelen nemen om de ziekte of plaag te bestrijden. Land- en tuinbouwers worden gestimuleerd om bij de keuze van deze bestrijdingsmaatregelen in eerste instantie mechanische, fysische en/of biologische maatregelen of middelen in te zetten. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt dus als laatste redmiddel achter de hand gehouden.
Verplichte maatregelen om verwaaiing te verminderen
Drift, ook wel verwaaiing genoemd, is het fenomeen waarbij fijne spuitdruppels door de wind buiten het behandelde terrein terecht komen. Een land- of tuinbouwer die gewasbeschermingsmiddelen inzet om zijn gewassen in open lucht te beschermen, is verplicht om steeds een spuittechniek te gebruiken die het risico op drift vermindert.
Er bestaan verschillende technieken die zorgen voor minder drift. De belangrijkste daarvan is het uitrusten van het spuittoestel met driftreducerende spuitdoppen. Deze doppen zorgen ervoor dat de spuitdruppels groter worden, zodat ze minder ver kunnen verwaaien. Andere technieken zijn bijvoorbeeld het gebruik van afschermkappen op het spuittoestel en het planten van hagen rondom het veld.
In Wallonië is het momenteel verplicht om voor alle gewassen in open lucht spuittechnieken te gebruiken die drift met minstens 50 % verminderen, in Vlaanderen is minstens 75 % driftreductie verplicht. Er is een wetsvoorstel in opmaak dat vanaf 2026 minimum 75 % driftreducerende spuittechniek zal verplichten in heel België. Deze driftreductie moet gerealiseerd worden op het spuittoestel zelf (bijvoorbeeld met 75% driftreducerende doppen). In Vlaanderen zal vanaf 2026 in totaal minimum 90 % driftreductie verplicht zijn, waarbij minimaal 75 % driftreductie wordt gerealiseerd op het spuittoestel zelf, waar nodig gecombineerd met andere driftreducerende technieken om tot 90 % te komen.
In Wallonië geldt bovendien een verbod om de behandeling te starten als de windsnelheid hoger is dan 20 km/u. In Vlaanderen en Brussel wordt het afgeraden om te spuiten bij windsnelheden hoger dan 3 beaufort (12-19 km/u).
Verplichte maatregelen om de waterlopen te beschermen
Om de waterorganismen te beschermen is het in heel België verplicht om bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen een bufferzone te respecteren ten opzichte van oppervlaktewater (rivieren, beken, vijvers,…).
De breedte van deze bufferzone is afhankelijk van het Gewest en van de specifieke situatie:
- In Vlaanderen bedraagt de minimale bufferzone op percelen met landbouwactiviteit steeds 3 meter ten opzichte van waterlopen opgenomen in de Vlaamse Hydrografische Atlas. In deze zone mogen geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Voor percelen met een nitraatgevoelige hoofdteelt in gebiedstypes 2 en 3 geldt een bufferzone van 5 meter. Op percelen grenzend aan oppervlaktewater dat niet vermeld wordt in de atlas (beken, vijvers,…) moeten landbouwers steeds een bufferzone van ten minste 1 meter respecteren. Bij zijwaartse bespuitingen, bijvoorbeeld in boomgaarden, geldt een minimale bufferzone van 3 meter.
Voor percelen buiten landbouwgebruik, bijvoorbeeld sportterreinen, bedraagt de spuitvrije bufferzone langs oppervlaktewater 6 meter, tenzij hierop een afwijking wordt verleend (wat enkel mogelijk is onder strikte voorwaarden). Voor percelen in particulier gebruik geldt een minimale bufferzone van 1 meter bij neerwaarts gerichte bespuitingen en andere toepassingswijzen (zoals het strooien van slakkenkorrels) en 3 meter bij zijwaarts gerichte bespuitingen (bijvoorbeeld op hagen, struiken of bomen). - In Wallonië en Brussel geldt er steeds een minimale bufferzone van 6 meter ten opzichte van oppervlaktewater en 1 meter langs verharde oppervlakken die verbonden zijn met de riolering. In Wallonië moet de bufferzone van 6 meter langs waterlopen permanent met planten begroeid zijn.
Voor veel gewasbeschermingsmiddelen moeten echter grotere bufferzones en/of extra driftbeperkende maatregelen worden toegepast om de waterorganismen te beschermen. Deze worden vermeld op het etiket van elk product.