Enkele conclusies uit EFSA’s jaarlijkse verslag over residuen

21/08/2018

De Europese Autoriteit voor de Voedselveiligheid (European Food Safety Authority - EFSA) stelt ieder jaar een verslag op over de residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen. Het verslag waarin de resultaten voor het jaar 2016 worden geanalyseerd werd op 25 juli 2018 gepubliceerd.

Het verslag is gebaseerd op de monitoringresultaten van de 30 landen van de Europese Economische Ruimte (EER), d.w.z. de 28 EU-lidstaten, Noorwegen en Ijsland.

In 2016 werden door die landen in totaal 84.657 monsters van levensmiddelen geanalyseerd op de aanwezigheid van residuen, wat iets meer is dan in 2015 (84.341). In 96,2% van deze monsters werden geen residuen aangetroffen die de wettelijk vastgestelde maximaal toegelaten residugehalten overtreffen (MRL - maximum residue level). Dit is iets ongunstiger dan in 2015, toen 97,2% voldeed.

De stoffen waarvoor het hoogste percentages overschrijdingen werden vastgesteld zijn chloraat en koper. Het gaat hierbij om stoffen die niet noodzakelijk afkomstig zijn van een gebruik als gewasbeschermingsmiddel. Het is de eerste maal dat chloraat in de monitoringprogramma’s werd geanalyseerd en dit gegeven is er de oorzaak van dat in 2016 iets minder monsters aan de normen voldeden dan in 2015.

Van de 'klassieke' werkzame stoffen worden de hoogste percentages overschrijdingen vastgesteld voor:

  • fosethyl-Al; een mogelijke verklaring zou het gebruik van fosfonaten kunnen zijn; zie hiervoor ook onze mededeling in dit verband;
  • dithiocarbamaten; om de residuen van deze familie van fungiciden te bepalen wordt gebruik gemaakt van een methode gebaseerd op de aanwezigheid van CS2; deze stof is echter ook van nature aanwezig in een aantal gewassen van de families van de kruisbloemigen (koolgewassen) en van de uiachtigen, wat aanleiding geeft tot valse positieven;
  • chloorpyrifos; in de loop van 2016 werden de MRLs voor deze stof verlaagd en wellicht hebben sommige telers zich daar niet tijdig aan aangepast;
  • anthraquinone; het gaat vrijwel uitsluitend om ingevoerde levensmiddelen; de oorzaak van deze overschrijdingen is niet geheel duidelijk.

EFSA maakt in het verslag onderscheid tussen de monsters genomen in de context van het op EU niveau gecoördineerde controle programma (EUCP) en deze genomen in de context van de nationale controle programma’s (NCP). In België worden beide programma’s gerealiseerd door het FAVV.

Het EUCP legt de lidstaten op een aantal monsters te nemen van vooraf vastgestelde levensmiddelen. In het kader van de EUCP heeft België 132 monsters genomen. Er werden veel meer monsters genomen in het kader van de NCPs; voor België gaat het om 3767 monsters (2015: 3326). Slechts 6 landen hebben er meer genomen. Uitgedrukt in aantal monsters in verhouding tot de bevolking staat België op de 10de plaats. De oorsprong van de in België genomen monsters is als volgt: 41,0% binnenlandse producten, 30,1% van andere EER landen, 23,2% van derde landen en de rest onbekend. Van alle monsters in alle NCPs waren er 2146 uit België afkomstig.

Qua analytische scope doet België het prima, met 606 stoffen die werden opgespoord (enkel Malta en Duitsland doen hier beter). Het gemiddeld aantal stoffen gezocht per monster bedroeg in België 342 (enkel Luxemburg doet daarin beter).

EFSA heeft nagegaan wat het percentage is van monsters afkomstig uit de EER-landen die MRL-overschrijdingen vertonen en die meetbare residuen tot de MRL-grens bevat. Op het vlak van MRL-overschrijdingen bedraagt dit voor uit België afkomstige monsters 2,7% (in 2015 was dit 2,1%), terwijl het EER-gemiddelde 2,4% is. 57,4% van de Belgische monsters vertoont residuen lager of gelijk aan de MRL, tegenover een gemiddelde van 43,9% voor het geheel van de monsters afkomstig uit EEA-landen. Ongetwijfeld speelt de grote analytische scope in België hierin een rol: hoe meer stoffen je zoekt, hoe groter de kans dat je er ook meer vindt (de meeste Belgische monsters werden in België geanalyseerd).

Voor de korte-termijn blootstelling van de consument heeft EFSA alle combinaties werkzame stof/levensmiddel bekeken voor de 11 levensmiddelen die moesten worden bemonsterd in het kader van de EUCP. Voor 209 monsters, dit is 1,0% van de monsters, werd een overschrijding van de acute referentiedosis (ARfD) vastgesteld. De ARfD is een toxicologische referentiewaarde die aangeeft hoeveel werkzame stof we éénmalig mogen opnemen met het voedsel zonder dat dit effect heeft op het lichaam. De stoffen die het vaakst aanleiding gaven tot een overschrijding van de ARfD waren niet toevallig chloorpyrifos (68 monsters) en iprodion (49 monsters), twee stoffen waarvoor de ARfD recent werd verlaagd naar aanleiding van een herevaluatie. Iprodione is intussen niet langer goedgekeurd in de EU.

Deel deze pagina