Bijen en gewasbeschermingsmiddelen

04/07/2014

Sinds meerdere jaren blijken de honingbijpopulaties af te nemen, en dan vooral in Noord-Amerika en in Europa. De wetenschappelijke wereld ziet meerdere oorzaken voor deze afname, maar duidt geen specifieke oorzaak aan als belangrijker dan de andere. Dit is de reden waarom de afname van de bijenpopulaties “multifactorieel” genoemd wordt.

Enkele van de factoren die kunnen bijdragen tot de afname van de bijenpopulaties zijn:

  • Factoren verbonden aan de gezondheidstoestand van de bijen (parasieten zoals varroa, bacteriën,…),
  • Factoren verbonden aan voedselbronnen (verlies van biodiversiteit in de plantenwereld,  voedselbron voor de bijen),
  • Chemische factoren (gewasbeschermingsmiddelen,…),
  • Elektromagnetische storingen (mobiele telefoons,…).

Deze factoren zijn afzonderlijk gezien niet voldoende om de afname van de bijenpopulaties te verklaren, maar wanneer ze op hetzelfde tijdstip ingrijpen kan er een synergetisch effect optreden, en op deze manier kan de afname veroorzaakt worden. Dit is nog niet bewezen geworden, en de beschikbare informatie is tegenstrijdig.

De dienst Pesticiden en Meststoffen is bevoegd voor de evaluatie en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in België. De evaluatie van werkzame stoffen gebeurt op het niveau van de Europese Unie, onder de coördinatie van de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) de opdracht gegeven om de studies over de effecten van 3 werkzame stoffen met insecticide-werking die behoren tot de familie van de neonicotinoïden (clothianidin, imidacloprid en thiamethoxam) op de bijen te herbekijken. Deze evaluatie was gericht op het gebruik van deze stoffen voor zaadbehandeling en als granulaat. Op basis van deze evaluatie heeft de Europese Commissie de volgende maatregelen genomen: enkel gebruik door professionele gebruikers blijft toegestaan na 1 december 2013, toelatingen voor producten voor particulieren worden ingetrokken. Daarenboven werden toelatingen in bepaalde teelten ingetrokken wanneer een veilig gebruik voor bijen niet bewezen is (deze werkzame stoffen mogen niet meer gebruikt worden in bloeiende planten die aantrekkelijk zijn voor bijen, en niet op de zaden van dergelijke planten, met de uitzondering van gewassen in kassen). Ondertussen werden bijkomende gegevens gevraagd om het risico voor bijen te bevestigen (of niet). Hetzelfde gebeurde ook voor fipronil, maar met ingang vanaf 1 maart 2014. Toelatingen van producten in België werden aangepast of ingetrokken om aan deze maatregelen te voldoen, binnen de door de Europese beslissing opgelegde tijdsschema’s. De Europese Commissie heeft EFSA ook gemandateerd om de gespoten toepassingen van de neonicotinoïden te evalueren. Deze evaluatie is lopende.

De dienst Pesticiden en Meststoffen heeft reeds gecommuniceerd over enkele aanpassingen aan de toelatingen die werden doorgevoerd voor producten die deze werkzame stoffen bevatten, en wenst de beslissingen die de afgelopen jaren genomen werden om de honingbijen te beschermen te communiceren, en dit op basis van het advies van het Erkenningscomité voor pesticiden voor landbouwkundig gebruik.

Het Erkenningscomité groepeert al de bevoegde overheden en is het officiële orgaan voor de evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen op Belgisch niveau. Deze beslissingen hebben als doel om de blootstelling van bijen aan gewasbeschermingsmiddelen te verhinderen.

Evaluatie en beheer van de risico’s

Elke aanvraag tot toelating voor een gewasbeschermingsmiddel moet studies bevatten over het effect van het product op de bijen. Deze studies gaan over:

  • De acute toxiciteit door contact (wanneer er contact is tussen het gewasbeschermingsmiddel en de bij) en door inname van het gewasbeschermingsmiddel door de bij
  • Studies over de chronische toxiciteit
  • Studies over de ontwikkeling van de bijen
  • De effecten van niet dodelijke doses op de bijen
  • Het gedrag van de bijen in studies onder reële of quasi reële omstandigheden
  • De effecten op de grootte van de bijenkolonies.

Op basis van deze studies kan blijken dat een product gevaarlijk is voor bijen: wanneer bijen worden blootgesteld aan deze producten wordt het risico dat ze lopen verhoogd. Wanneer er echter maatregelen worden genomen om de blootstelling te beperken, door bijvoorbeeld teelten waarop bijen actief zijn en naar voedsel zoeken niet te behandelen met de betrokken gewasbeschermingsmiddelen, kan het risico voor de gezondheid van de bijen sterk verlaagd worden.

  1. De volgende tabel bevat de maatregelen die ingesteld zijn om de blootstelling van bijen aan de voornaamste insecticiden in België te beperken. De volgende beperkingen zijn opgelegd geworden voor spuittoepassingen. Het gaat om opeenvolgende maatregelen genomen door het Erkenningscomité teneinde de veiligheid van de bijen te verhogen. Enkele voorbeelden worden nader verklaard:
     

    Werkzame stoffen

    Wanneer

    Verbod op behandeling tijdens de bloei, of periodes waarin bijen actief zijn

    Andere maatregelen

    Pyrethroïden

     

     

     

    Bifenthrin

     

    Ja

    Sinds 2008 is in België de dosis die gebruikt mag worden tijdens de bloei van gewassen verlaagd  tot 10 g werkzame stof per hectare, met als doel de bescherming van de bijen, en dit na een onderzoek uitgevoerd met bifenthrin op Phacelia en granen. Wanneer een dosis hoger dan 10 g bifenthrin per hectare nodig is voor de werkzaamheid, werd het stadium van de toepassing beperkt tot voor de bloei of na de bloei van het gewas.

    Lambda-cyhalothrin

    1989

    Ja

     

    Deltamethrin

    1981

    Ja

     

    Esfenvaleraat

    1991

    Ja

     

    Zeta-cypermethrin

    1993

    Ja

     

    Alpha-cypermethrin

    1997

    Ja

     

    Cypermethrin

    1994

    Ja

     

    Gamma-cyhalothrin

    2012

    Ja

     

    Organofosfaten

     

     

     

    Dimethoaat

    1976

    Ja

     

    Carbamaten

     

     

     

    Pirimicarb

    1975

    Ja

     

    Spinosynes

     

     

     

    Spinosad

    2001

    Ja

     

    Mimetisch werkend groeihormoon

     

     

     

    Fenoxycarb

    1995

    Ja

    Een brochure die het correcte gebruik en de te respecteren maatregelen voor de bescherming van de bijen uitlegt, werd gepubliceerd in 1995. De gebruiken werden beperkt tot voor de bloei of na de bloei. Men moet alle drift naar nabijgelegen hagen en bloemen vermijden, en naar percelen met bloeiende bomen. Bijgevolg mag het product niet gebruikt worden op kleine percelen  grenzend aan hagen of percelen die in bloei staan.  Dit heeft het mogelijk gemaakt om de frequente voorvallen van vergiftiging in het begin van het gebruik van dit product op te lossen.

    Oxadiazines

     

     

     

    Indoxacarb

    2002

    Ja

     

    Avermectine

     

     

     

    Emamectine benzoate

    2010

    Ja

     

    Abamectine

    1993

    Ja

     

    Neonicotinoïden

     

     

     

    Imidacloprid

    2007

    Ja

     

    Acetamiprid

    2004

    Ja

     

    Thiamethoxam

    2011

    Ja

    Teneinde de blootstelling van foeragerende bijen via bloeiende planten te vermijden in de omgeving van sierplanten of in perenboomgaarden behandeld met thiamethoxam, mag de toepassing in deze gewassen daarenboven slechts gebeuren met technieken die de spuitdrift met 95% beperken.

  2. Lang voor de maatregelen voorgesteld door de Europese Commissie voor de neonicotinoïden, had het Erkenningscomité evenzeer reeds maatregelen opgelegd voor de beperking van het gebruik van insecticiden voor zaaizaadbehandelingen :

    • In 2008 was er in Duitsland en Italië een sterke mortaliteit van bijen volgend op een blootstelling aan stof afkomstig van maïszaaizaad dat behandeld was met neonicotinoïden, en dat was afgezet op bloeiende planten aan de rand van percelen die ingezaaid waren met dergelijk zaad. Dit fenomeen is niet voorgekomen in België, maar het Erkenningscomité heeft niettemin sinds 2008 opgelegd dat maïszaaizaad behandeld met neonicotinoïden gezaaid moet worden met een zaaimachine die voorzien is van een systeem (deflector) dat de luchtstroom van de pneumatische zaaiers naar de grond richt. Dit vermijdt de verspreiding van stof van behandeld zaad in de lucht, en de drift naar bloeiende planten. Een veldstudie werd uitgevoerd waarbij maïszaaizaad behandeld met thiamethoxam gezaaid werd met een zaaimachine voorzien van een dergelijke deflector. Onder de omstandigheden van de studie werd de werkzaamheid van deze deflectors voor de reductie van stof van zaden aangetoond.
    • In toepassing van een Europese verordening kan een lidstaat van de Europese Unie het op de markt brengen en het gebruiken van zaaizaad behandeld met een gewasbeschermingsmiddel dat in een Europese lidstaat is toegelaten niet verbieden. In België wordt een norm ontwikkeld om te bepalen of maïszaaizaad behandeld met neonicotinoïden of methiocarb niet teveel stof afgeeft . Deze norm zou zowel worden toegepast op zaden behandeld in België als op zaden behandeld in het buitenland die geïmporteerd worden in België. Indien de norm niet gerespecteerd wordt, zouden de zaden niet in België gezaaid mogen worden.
    • Ondanks het feit dat tijdens de toelatingsprocedure een voldoende aanhechting van het insecticide aan de behandelde zaden moet worden aangetoond, werden specifieke kleefstoffen  toegelaten om gebruikt te worden in combinatie met insecticiden voor de behandeling van zaden, en om zo de productie van teveel stof tijdens het zaaien te vermijden.
  3. Sinds de goedkeuring van imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam op Europees niveau werd er aan de houders van een toelating een monitoring aangaande de effecten van het gebruik van deze werkzame stoffen op de bijen in reële omstandigheden gevraagd. Voor fipronil werd dergelijke monitoring niet nodig bevonden gelet op de beperking tot behandeling van groentezaden. Een protocol aangaande deze monitoring werd ingediend en geëvalueerd door het Erkenningscomité. De eerste rapportering van deze monitoring gebeurde in juni 2013 en de resultaten ervan werden inmiddels door het Erkenningscomité geëvalueerd. Het bleek niet nodig om de bestaande toelatingen aan te passen.
  4. Het Erkenningscomité heeft eveneens een aantal wetenschappelijke publicaties handelend over de effecten van sublethale doses op honingbijen geanalyseerd. Deze publicaties tonen voorbijgaande effecten op bijen aan, bij doses die in de meeste gevallen niet representatief zijn voor gebruiken die toegelaten zijn in België (EFSA onderzoekt deze publicaties evenzeer, en de Belgische federale autoriteiten steunen op het advies van deze autoriteit).
  5. Een nieuw guidance document voor de risico-evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen op de bijen werd ontwikkeld door EFSA. Dit document voorziet risico-evaluatieschema’s voor honingbijen, maar ook voor solitaire bijen en hommels. Er werden twee publieke consultaties georganiseerd voor dit document, alsook een consultatie over de doelstellingen van de bescherming. België volgde de ontwikkeling van dit nieuwe document, in samenwerking met wetenschappers van de Universiteit van Gent en een groep stakeholders. De Europese Commissie stelt nu een stappenplan op om dit guidance document te implementeren in het evaluatieproces voor gewasbeschermingsmiddelen.
  6. Bijenplan : De Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu heeft een Bijenplan gelanceerd: “De gezondheid van de bijen, ook onze gezondheid” waarin in 2013 en 2014 te nemen maatregelen zijn opgenomen. De constante evaluatie van de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen, deelname van experts van de dienst Pesticiden en Meststoffen aan de verbetering van het guidance document en andere maatregelen die voordien werden opgesomd zijn in lijn met dit Bijenplan.
  7. Het Federaal  Reductieprogramma voor Pesticiden (FRPP) streeft naar een vermindering van de risico’s voor de gezondheid van de mens en voor het milieu die voortvloeien uit het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het omvat een hele reeks uiteenlopende acties, die moeten worden gerealiseerd tussen 2013 en 2017. Actie 9.1. van het FRPP heeft als doelstelling de opvolging van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen en biociden op bijen. De dienst Pesticiden en Meststoffen werkt in de context van deze actie actief mee aan de coördinatie van de federale initiatieven in dit verband om deze efficiënter te maken. Er moet tweejaarlijks een synthese van deze activiteiten worden gemaakt, en met name naar aanleiding van de publicatie van de resultaten van de monitoring van de blootstelling van bijen aan insecticiden van de familie van de neonicotinoïden. Een document met een eerste synthese is hieronder beschikbaar.

Conclusie

Wanneer nieuwe wetenschappelijke informatie beschikbaar is, herbekijkt de dienst Pesticiden en Meststoffen dus regelmatig de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen en de effecten van deze op bijen, zich ervan verzekerend dat de Europese beslissingen gevolgd worden, en door pro-actief bepaalde maatregelen in België op te leggen. De genomen beschermingsmaatregelen zullen steeds gecommuniceerd worden.

Tot slot en louter ter informatie worden hier de gegevens van de Food and Agriculture Organisation (FAO) weergegeven, die een stabiele honingproductie van 2004 tot 2012 aangeven in België.

 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Kwantiteit geproduceerd (in ton)

2156

2150

1842

2169

1693

2185

2600

2600

2650

Bron: http://faostat3.fao.org

Deel deze pagina