Aanpassing van de monitoring voor een aantal werkzame stoffen

29/03/2016

In België worden voor een aantal werkzame stoffen monitoringprogramma’s opgelegd door het Erkenningscomité voor bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik.

De ontvangen gegevens werden onderzocht en recent werd door het Erkenningscomité een evaluatie gemaakt van de resultaten van de diverse monitoringprogramma’s.

Voor bepaalde werkzame stoffen is het Erkenningscomité van mening dat de reeds ingediende en geëvalueerde monitoringrapporten en argumentaties afdoende bewijzen dat er bij de huidige toegelaten gebruiken geen onaanvaardbare concentraties van deze stoffen in het milieu optreden.

Bijgevolg werd beslist dat voor de volgende werkzame stoffen niet langer monitoringsresultaten moeten ingediend worden, voor zover de huidige toegelaten goede landbouwkundige praktijken onveranderd blijven. Indien een aanvraag wordt ingediend voor een meer kritiek gebruik van een gewasbeschermingsmiddel dat één van deze werkzame stoffen bevat kan er bijgevolg opnieuw een monitoring gevraagd worden.

  • Clofentezin
  • Clopyralid
  • Dodine
  • Epoxiconazool
  • Isoxaflutol
  • Trifloxystrobin
  • Captan
  • Lenacil
  • Triclopyr

Voor de werkzame stoffen fluopicolide en quinoxyfen wacht het Erkenningscomité de finalisatie van de evaluatie van deze werkzame stoffen op Europees vlak af, alvorens een beslissing te nemen over de noodzaak tot monitoring.

Voor de volgende werkzame stoffen blijft monitoring noodzakelijk:

Werkzame stof

Compartimenten waarvoor de vereiste tot monitoring geldt

Isopyrazam

Grondwater

Thiencarbazone

Transport over lange afstand

Koper

Grondwater, oppervlaktewater en sediment

Isoproturon

Grondwater en oppervlaktewater

Chloridazon + metaboliet B

Grondwater

Metazachloor+ de metabolieten BH479-4, BH479-8, BH479-9, BH479-11, BH479-12

Grondwater

Terbuthylazine

Grondwater en oppervlaktewater

S-metolachloor

Grondwater

Imidacloprid

Oppervlaktewater

Aclonifen

Oppervlaktewater

 

Op basis van de evaluatie van de monitoringsgegevens werden de toelatingsaktes indien nodig aangepast. Het effect van deze aanpassingen zal geëvalueerd worden op basis van de nieuwe monitoringsresultaten.

In het kader van een algemene aanpak heeft de dienst Gewasbeschermingsmiddelen en Meststoffen daarom besloten dat de toelatingshouders of de houders van vergunningen voor parallelhandel deze gegevens moeten genereren, volgens de volgende modaliteiten (behalve indien dit anders wordt vermeld in de brieven die verstuurd worden naar de toelatingshouders na evaluatie van de ingediende monitoringsgegevens):

  • De gegevens moeten een eerste keer geleverd worden tegelijkertijd met het dossier voor de evaluatie van de formulering na (de vernieuwing van) de goedkeuring van de werkzame stof op Europees niveau, met daarna een tweejaarlijkse update tot het jaar x te leveren voor de 15e juni van het jaar x + 2. Bijvoorbeeld: de update tot 2015 moet geleverd worden voor 15 juni 2017. Daarna moet er een tweejaarlijkse update geleverd worden, maar deze rapporteringsfrequentie kan herbekeken worden na een zekere tijd (bijvoorbeeld 5 jaar) in functie van de resultaten.
  • Indien de toelatingshouders of de houders van een vergunning voor parallelhandel van mening zijn dat een monitoring niet nuttig of meer nodig is, moet een gedetailleerde argumentering geleverd worden.
  • Alle beschikbare gegevens, waaronder inbegrepen de ruwe data, moeten geleverd worden. De ruwe data mogen afkomstig zijn van de bevoegde nationale en gewestelijke autoriteiten. Indien de bevoegde autoriteiten geen gegevens genereren voor de betrokken stoffen, moeten de toelatingshouders of houders van een vergunning voor parallelhandel zelf hiervoor zorgen. Dit kan gebeuren door de bevoegde autoriteiten ervan te overtuigen om deze stoffen op te nemen in hun monitoringprogramma’s, of door zelf een eigen monitoringprogramma in het leven te roepen; de gegevens van de waterproductie- en verdelingsmaatschappijen moeten worden gebruikt indien een monitoring van het water wordt gevraagd.
  • De gegevens moeten door alle toelatingshouders of houders van een vergunning voor parallelhandel voor een zekere werkzame stof geleverd worden, bij voorkeur in één enkel rapport, maar indien noodzakelijk in verschillende rapporten (de toelatingshouders en houders van een vergunning voor parallelhandel worden dus aangemoedigd om samen te werken). De afzonderlijke rapporten moeten telkens alle noodzakelijke gegevens bevatten, zodat een volledige evaluatie mogelijk is; de toekomstige toelatingshouders (aanvragers van nieuwe toelatingen/ vergunningen voor parallelhandel) moeten evenzeer deze gegevens leveren; zij moeten deze gegevens indienen op hetzelfde ogenblik als de andere toelatingshouders, vanaf het ogenblik dat de gegevens pertinent zijn voor hun toelating. In de praktijk moeten ze een eerste keer monitoringsgegevens indienen vóór 15 juni van het jaar X+2 of X+3 (afhankelijk van de periodiciteit van de rapportering voor de andere toelatingshouders) indien de toelating werd gegeven in het jaar X.
  • Daar waar het niet gaat om reeds beschikbare publieke gegevens, kunnen de ingediende gegevens beschermd worden indien ze voldoen aan de definitie van tests en studies opgenomen in Verordening (EG) N°1107/2009 en indien ze voldoen aan de voorwaarden van het artikel 59 van dezelfde verordening;
  • De rapporten bevatten ruwe data en een statistische analyse van deze gegevens, een analyse van de oorsprong van vastgestelde vervuilingen, een samenvatting en een conclusie met betrekking tot het niet respecteren van de normen voor de vervuiling van het compartiment in kwestie (water, transport over lange afstand,…). Indien de normen overschreden worden of indien er andere negatieve resultaten worden geobserveerd, moeten risicobeperkende maatregelen worden voorgesteld;
  • De locaties van de metingen moeten pertinent en representatief zijn voor het in België toegelaten gebruik en de eigenschappen van de stof; door middel van een argumentatie kan dit op het niveau van de Europese Unie onderzocht worden;
  • In het geval de toelatingshouder of de houder van een vergunning voor parallelhandel kan aantonen dat de noodzakelijke methodologie (analysemethode, monitoringprogramma (meetpunten, frequentie van metingen, etc.), …) nog moet ontwikkeld worden, moet het eerste rapport slechts een gedetailleerd ontwerp van deze methodologie bevatten zodat deze geëvalueerd kan worden door het Erkenningscomité voor bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik. Deze methodologie zal moeten goedgekeurd worden door het Erkenningscomité vóór het indienen  van het eerste rapport.

Deel deze pagina