Effecten van gewasbeschermingsmiddelen op bijen

De evaluatie van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op bijen, en ook op andere organismen, gebeurt aan de hand van een methodologie die op Europees vlak wordt vastgelegd. Momenteel wordt het ‘Guidance document on terrestrial ecotoxicology’ (SANCO/10329/2002 rev. 2) uit 2002 toegepast. Omdat de wetenschap voortdurend evolueert, wordt ook die evaluatiemethodologie regelmatig aangepast en bijgewerkt. In 2013 ontwikkelde het Europese Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA), op vraag van de Europese Commissie, een nieuwe methodologie. Dit zogenaamde “EFSA Bee guidance document” werd door EFSA o.a. voor de evaluatie van de neonicotinoïden gebruikt. Tot op heden wordt die methodologie evenwel nog niet algemeen toegepast voor andere werkzame stoffen of voor de evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen door de lidstaten. We verduidelijken hieronder hoe dit komt.

Momenteel wordt het in 2013 ontwikkelde guidance document door EFSA herzien. Bepaalde stappen die nodig zijn voor deze herziening hebben echter een aantal vragen opgeroepen. Deze worden hieronder ook toegelicht (bijgewerkt in juli 2023).

  1. Reeds sinds 2013 bestaat er een EFSA bee guidance document. Waarom is dit nooit in gebruik genomen?
  2. Welke effecten op bijen worden als aanvaardbaar beschouwd in de context van een risicobeoordeling?
  3. In het EFSA guidance document uit 2013 wordt een ‘verwaarloosbaar effect’ omschreven als een effect van 7%. Waarom wordt deze waarde niet gewoon behouden?
  4. Wat wordt er verstaan onder ‘verwaarloosbare effecten’?
  5. Welk effect van pesticiden op kolonies kan dan binnen die optie 2 als aanvaardbaar gezien worden?
  6. Welk percentage afname van de koloniegrootte kan dan met gebruik van de volledige operating range als aanvaardbaar beschouwd worden?
  7. Betekent het aanvaarden van een hogere waarde dan 7% dan niet dat het niveau van bescherming voor de bijen lager zal zijn dan de bescherming die een implementatie van het vorige GD zou geboden hebben?
  8. Had EFSA voldoende wetenschappelijke kennis aan boord om een dergelijk project aan te vatten?
  9. Klopt het dat EFSA voor deze wetenschappelijke onderbouwing gebruik maakte van het BEEHAVE-model, dat ontwikkeld werd door de industrie?
  10. Voorziet het herziene guidance document naast bescherming voor honingbijen, ook in bescherming voor andere bijensoorten zoals hommels en solitaire bijen, of zelfs andere bestuivers zoals zweefvliegen en vlinders?
  11. Het herziene bee guidance document werd recent gepubliceerd. Wanneer zal dit gebruikt kunnen worden?
  12. Waar kan ik meer informatie vinden over de vooruitgang van dit project?

1.Reeds sinds 2013 bestaat er een EFSA bee guidance document. Waarom is dit nooit in gebruik genomen?

Het EFSA bee guidance document werd toegepast voor de tussentijdse evaluatie van de neonicotinoïden op expliciet mandaat van de Europese Commissie. Normaal wordt een guidance document echter pas goedgekeurd en in gebruik genomen als er voldoende steun hiervoor is door de lidstaten. Dit guidance document uit 2013 is evenwel het onderwerp geweest van veel discussie tussen de lidstaten en de Europese Commissie. Sommige lidstaten (waaronder België) steunden de volledige implementatie ervan. Andere lidstaten stonden weigerachtig tegenover een guidance document dat ze beschouwden als onrealistisch, arbitrair en hierdoor ook te streng. Hierdoor zouden gewasbeschermingsmiddelen moeten worden verboden waarvan in praktijk geen negatieve effecten op bijen werden vastgesteld, wat moeilijk te rechtvaardigen valt.

Na jarenlang aanslepende discussies hierover heeft de Europese Commissie voorgesteld om in 2 fasen te werken: eerst zou enkel het deel met betrekking tot het acuut risico voor honingbijen in gebruik genomen worden. Het deel met betrekking tot risico voor honingbijen na chronische blootstelling zou door EFSA herbekeken worden en in een latere fase aanvaard worden, samen met het deel met betrekking tot het risico voor hommels en solitaire bijen.  Deze aanpak werd door de lidstaten goedgekeurd, maar daarna door het Europese parlement geweigerd. Hierdoor is er dus nog steeds geen vooruitgang en dus ook geen nieuwe methodologie.

Omdat dit document uit 2013 al zolang het voorwerp van discussie geweest is en het duidelijk was dat er geen meerderheid gevonden kon worden om het als dusdanig in gebruik te nemen, heeft de Europese Commissie aan EFSA gevraagd dit Guidance Document volledig te herzien. Deze oefening is nu lopende.

Precies omdat de zaak zolang aansleept, heeft België zelf het initiatief genomen om het EFSA Bee guidance document nu reeds zoveel mogelijk in toepassing te brengen. Daartoe werd op nationaal vlak een aanpak uitgewerkt die gebaseerd is op dit guidance document uit 2013.

Top ↑

2.Welke effecten op bijen worden als aanvaardbaar beschouwd in de context van een risicobeoordeling?

Op het gevoel af zal iedereen ervan uitgaan dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of andere producten geen enkel negatief effect mag hebben op bijen of andere nuttige organismen, of zelfs op het leefmilieu in het algemeen. Wetenschappelijk gezien is het evenwel niet mogelijk om alle effecten uit te sluiten. Bij gebruik van eender welk product of eender welke praktijk zal er altijd een zeker effect zijn. Een zogenaamd “nulrisico” bestaat alleen als er helemaal geen gebruik is. Als de wetgever aanvaardt dat het gebruik van een product mogelijk moet zijn, dan moet hij ook aanvaarden dat er effecten zullen zijn.

Het is om die reden dat de Europese wetgeving voorziet dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toegelaten kan worden, maar onder de voorwaarde dat de effecten “aanvaardbaar” zijn. Wat er als aanvaardbaar wordt beschouwd, wordt vastgelegd in wetgeving via de voorziene democratische processen. Alvorens een toelating wordt verleend, zal steeds een risicobeoordeling worden uitgevoerd, waarbij wordt nagegaan of verwacht wordt dat het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel zal leiden tot een effect dat groter is dan “aanvaardbaar”. Om een goede risicobeoordeling te kunnen maken, moet daarom vooraf worden vastgelegd welk effect we nog als aanvaardbaar beschouwen, en wat niet meer. Hierbij is niet alleen de grootte van het effect belangrijk, maar ook het niveau waarop dit effect inspeelt (vb. op het individuele organisme of op de volledige populatie).

Voor de meeste organismen, ook voor bijen, wordt momenteel een beperkt effect aanvaard, zoals vastgelegd in de Europese wetgeving. Bij de ontwikkeling van het nieuwe richtsnoer voor bijen in 2013 werden de nieuwste wetenschappelijke inzichten in rekening gebracht om de aanvaardbare effecten op een zo laag mogelijk niveau te houden. Op een wetenschappelijk correcte manier spreken we dan over “verwaarloosbare” effecten.

Voor honingbijen werd er verder ook afgesproken om te focussen op effecten op niveau van de kolonie. Deze keuze werd gemaakt omdat een kolonie honingbijen de ‘entiteit’ is die verschillende ecosysteemdiensten, zoals bestuiving, levert. Verder heeft het ook weinig zin om rekening te houden met individuele honingbijen aangezien er in iedere bijenkorf dagelijks vele bijen sterven om allerlei natuurlijke redenen, en ook geboren worden. Bovendien zal de impact van een individuele bij die sterft op de ecosysteemdiensten die geleverd worden door de kolonie (vb. bestuiving) heel beperkt zijn. Pas als de kolonie als geheel een effect ondervindt, vb. door een groot aantal bijen dat sterft, of door een sterke verstoring van de ontwikkeling van nieuwe bijen, zal er een impact zijn op de ecosysteemdiensten. Wetenschappelijk gezien is het daarom correcter om het eindresultaat te evalueren voor de ganse kolonie.

Ook bij de lopende herziening van het EFSA Bee guidance document wordt er nog steeds van uitgegaan dat enkel een “verwaarloosbaar effect” mag optreden op bijen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De vraag wat er moet worden verstaan als “verwaarloosbaar effect” blijft echter nog het voorwerp van een lopende discussie (zie vraag 4).

Top ↑

3.In het EFSA guidance document uit 2013 wordt een ‘verwaarloosbaar effect’ omschreven als een effect van 7%. Waarom wordt deze waarde niet gewoon behouden?

Om deze vraag goed te beantwoorden, is het belangrijk om te begrijpen waar deze waarde van 7% op slaat. Zoals al aangehaald onder vraag 2, is er overeengekomen om te kijken naar effecten op de kolonie. Als maatstaf voor hoe goed het gaat met een kolonie honingbijen, werd in het EFSA guidance document uit 2013 de koloniegrootte (‘colony strength’, het aantal adulte bijen in een kolonie) gebruikt.

Om een eventueel effect van een toepassing van een gewasbeschermingsmiddel te onderzoeken, kan je een studie gaan uitvoeren waarbij je twee kolonies in een gelijkaardige omgeving plaatst, en waarbij je de ene kolonie blootstelt aan het gewasbeschermingsmiddel en de andere kolonie (de ‘controle’) niet. Indien blootstelling aan het gewasbeschermingsmiddel ervoor zorgt dat het aantal bijen in die ene kolonie meer dan 7% lager ligt dan het aantal bijen in de controlekolonie, dan zou dit betekenen dat het gewasbeschermingsmiddel een effect heeft dat groter is dan verwaarloosbaar, en dus niet kan worden toegelaten voor gebruik.

In 2013 waren de nodige wetenschappelijke gegevens echter niet beschikbaar om op een duidelijk onderbouwde manier te gaan bepalen waar de grens ligt van een effect dat nog net verwaarloosbaar is. Aan de hand van inschattingen door experten op basis van hun ervaring (zogenaamd ‘expert judgement’), o.a. via consultatie van imkers, heeft men toen ingeschat dat deze grens vermoedelijk lag op 7%.

Omdat deze waarde van 7% vrij arbitrair gekozen is, is deze de voorbije jaren het voorwerp geweest van een uitgebreide discussie. Daarom is er binnen het kader van de herziening van het guidance document gezocht naar verschillende mogelijke methodes die ervoor zouden kunnen zorgen dat de gekozen grenswaarde voor een verwaarloosbaar effect beter wetenschappelijk onderbouwd is (zie ook vraag 4).

Top ↑

4.Wat wordt er verstaan onder “verwaarloosbare effecten”?

Volgend op de beslissing dat enkel verwaarloosbare effecten aanvaardbaar zijn, heeft EFSA in 2020 vier verschillende pistes voorgesteld om te definiëren wat wordt verstaan onder een verwaarloosbaar effect:

  1. Overleven van de bijenkolonie na een toepassing van een pesticide.
  2. Een effect op de grootte van een bijenkolonie dat niet groter is dan de normale variabiliteit in een “gemiddelde” kolonie zonder toepassing van pesticiden. Voor deze piste is het nodig om te bepalen hoe groot de normale variabiliteit is. Om dit te doen wordt gebruik gemaakt van een mathematisch model.
  3. Een effect op de grootte van een bijenkolonie dat niet groter is dan de normale variabiliteit in een “gemiddelde” kolonie zonder toepassing van pesticiden. Net zoals voor piste 2 is het hier nodig om te bepalen hoe groot de normale variabiliteit is. In deze piste wordt echter geen gebruik gemaakt van specifieke data, maar maken experten een inschatting op basis van hun ervaring (zogenaamd ‘expert judgement’).
  4. Het effect dat toelaatbaar is op de grootte van een bijenkolonie wordt bepaald door de grootte van het effect op de ecosysteemdiensten die de bijenkolonies leveren, dat aanvaardbaar wordt geacht. Ecosysteem-diensten zijn de diensten die de bijen leveren aan het ecosysteem, dus de natuur in zijn geheel en met name deze die voor de mens als nuttig worden bevonden, bij voorbeeld de bestuiving van gewassen, genetische diversiteit, esthetische waarde (vb. van wilde planten die bestaan omwille van bestuiving door bijen), enz.

Na een uitvoerige discussie tussen EFSA, de Europese Commissie en de lidstaten werd optie 2 gekozen. Ook België steunde deze optie. Onze redenering hiervoor is als volgt:

Optie 1 werd onvoldoende streng bevonden. Het is immers niet omdat een kolonie overleeft dat ze een “normale” werking heeft gehad tijdens het jaar. Er zouden dus niet-verwaarloosbare effecten kunnen optreden (vb. verminderde bestuiving) zonder dat daarom een volledige kolonie zal afsterven.

Het idee achter optie 2 en 3 is vergelijkbaar. Eigenlijk verschillen deze enkel in de onderbouwing van de grenswaarde van wat als normale variabiliteit kan worden gezien. Bij optie 3 wordt gekozen voor  een  waarde die op het gevoel als aanvaardbaar wordt beschouwd. Ook in de EFSA-methodologie van 2013 werd de 7% grenswaarde op deze manier vastgelegd, maar precies omdat dit wetenschappelijk betwistbaar is, kon er nooit overeenstemming worden gevonden. Dezelfde aanpak hanteren voor dit nieuwe guidance document zou dus wellicht tot dezelfde impasse leiden. In optie 2 daarentegen wordt gekozen voor een vaste waarde die beter wetenschappelijk onderbouwd is.

Optie 4 is in theorie de ideale optie, maar de nodige kennis om de link te leggen tussen effecten op een kolonie en effecten op de geleverde ecosysteem-diensten bestaat voor het ogenblik niet. Het zou nog vele jaren onderzoek vergen alvorens men op die basis een wetenschappelijk verantwoorde evaluatiemethodologie  zou kunnen ontwikkelen. Indien we dus op korte termijn een guidance document willen kunnen in gebruik nemen valt deze piste af. Het valt te verwachten dat eenmaal het onderzoek ver genoeg gevorderd is, deze piste in de toekomst alsnog zal worden opgenomen.

De optie 2 bleek dus de meest wetenschappelijk correcte piste die binnen een redelijke termijn haalbaar is. Bovendien is het ook te verwachten dat als er geen effecten groter dan de normale variabiliteit worden aanvaard, er ook geen effecten op de geleverde ecosysteemdiensten zullen zijn.

Top ↑

5.Welk effect van pesticiden op kolonies kan dan binnen die optie 2 als aanvaardbaar gezien worden?

EFSA heeft op wetenschappelijke basis de normale variabiliteit in de grootte van bijenkolonies bepaald. De resultaten van dit werk werden aan de Europese Commissie en de lidstaten overgemaakt en werden reeds een eerste keer besproken op een workshop. Voor het ogenblik is hierover dus nog geen beslissing genomen. Dit document kan geraadpleegd worden via deze link.

In dit document wordt de uitkomst van een modelleringsoefening beschreven, waarin de normale variabiliteit van bijenkolonies in 19 verschillende scenario’s (voor 19 locaties verspreid over de EU) werd onderzocht. Hieruit blijkt dat bijenkolonies die niet blootgesteld worden aan pesticiden sowieso een bepaalde variatie in aantal bijen zullen vertonen. Het principe van optie 2 is dat een effect van pesticiden dat kleiner is dan deze normale variabiliteit binnen en tussen niet blootgestelde kolonies kan worden beschouwd als verwaarloosbaar.

Om de normale variatie kwantitatief uit te drukken, heeft men het model voor elk van de 19 scenario’s 500 keer laten lopen. Voor elke dag van het jaar is dan de gemiddelde koloniegrootte van die 500 runs bepaald. Vervolgens is het verschil tussen deze gemiddelde waarde en de grootte van de kleinste kolonie bepaald. Dit verschil is een maat voor de normale variatie.

Voor het bepalen van de normale variatie kan je alle gemodelleerde kolonies in rekening brengen, en dus effectief het verschil bepalen tussen het gemiddelde en de allerkleinste kolonie. In het EFSA document wordt dit beschreven als de ‘full operating range’. Het is echter ook mogelijk om een deel van de kleinste kolonies buiten beschouwing te laten (vb. de 5 of 10% kleinste). In het EFSA document wordt dit beschreven als een ‘restricted operating range’. Door de meest extreme kolonies niet mee te nemen in de berekening, schuift de ondergrens naar boven op, en wordt de variatie t.o.v. het gemiddelde kleiner. Op die manier kan er wat extra ‘voorzichtigheid’ ingebouwd worden in de berekende variatie, om eventuele onzekerheden die eigen zijn aan het gebruik van een model, op te vangen.

EFSA heeft echter de resultaten van de modelleringsoefening ook vergeleken met data van veldstudies. Bovendien werd ook een analyse gemaakt van de impact van bepaalde aannames in het model op de uitkomst. Hieruit bleek dat de berekende variabiliteit eerder een onderschatting is van de variabiliteit die je in de werkelijkheid zou vinden. België heeft dan ook het standpunt ingenomen dat er geen nood is aan een verdere beperking van de operating range om de normale variabiliteit te berekenen, en het specifiek beschermingsdoel voor bijen te bepalen.

Top ↑

6.Welk percentage afname van de koloniegrootte kan dan met gebruik van de volledige operating range als aanvaardbaar beschouwd worden?

In het document van EFSA werden berekeningen gemaakt voor 19 scenario’s. Aangezien er voor elk scenario een waarde voor de normale variatie werd berekend, is het resultaat een zeker bereik van mogelijke percentages. De Commissie heeft er echter voor gekozen om dit samen te vatten in één enkele waarde, nl. de mediaan van de variatie over een volledig jaar, zowel voor de volledige operating range, als voor de beperkte operating ranges. Indien de volledige ‘operating range’ wordt beschouwd (alle gemodelleerde kolonies, incl. de allerkleinste), komt dit overeen met 23.2%. Bij een beperking van de ‘operating range’ met bijvoorbeeld 5% (de 5% kleinste kolonies buiten beschouwing gelaten) is dit 12.8%.

BE is echter van mening dat het nemen van een beslissing over het gebruiken van de volledige operating range of een beperktere operating range een eerste stap had moeten zijn in het proces. De keuze van het specifieke percentage uit het daaruit volgend bereik van mogelijke waarden (vb. de laagste waarde, het gemiddelde, …) had het onderwerp moeten zijn van een volgende discussie. Bovendien heeft het ook een invloed of gekeken wordt per seizoen, of over een volledig jaar. De mogelijke percentages van normale variabiliteit, die overeenkomen met de volledige operating range zijn:

  • Volledig jaar: 20.0-31.1% (mediaan: 23.2%)
  • Lente: 17.4 - 28.2% (mediaan: 20.9%)
  • Zomer: 10.4 - 47.1% (mediaan 18.6)
  • Herfst: 19.1 - 44.5% (mediaan: 28.6%)

Tijdens een vergadering van de Europese Ministers van landbouw op 28 en 29 juni werd op dat niveau beslist om 10% te hanteren als aanvaardbare afname van de koloniegrootte.

Top ↑

7.Betekent het aanvaarden van een hogere waarde dan 7% dan niet dat het niveau van bescherming voor de bijen lager zal zijn dan de bescherming die een implementatie van het vorige GD zou geboden hebben?

Zoals reeds uitgelegd in vraag 3, was die 7% gebaseerd op een expert judgement, en niet, of slechts zeer beperkt, op wetenschappelijke data aangezien deze gewoon niet beschikbaar was. Bijgevolg was die 7% een erg conservatieve (voorzichtige) benadering, aangezien er veel onzekerheden waren. Vandaag hebben we toegang tot veel meer wetenschappelijke gegevens rond de variabiliteit van koloniegroottes. Het blijkt uit het werk van EFSA dat grotere variaties in de grootte van een kolonie dan 7% kunnen voorkomen binnen een normale kolonie, die niet blootgesteld werd aan pesticiden. Dergelijke grotere variaties in koloniegrootte vormen dus geen probleem voor de normale werking van bijenkolonies. Omdat er nu veel minder onzekerheden zijn dan 8 jaar geleden, kunnen we nauwkeuriger zeggen welk percentage afname van een koloniegrootte geen probleem vormt, en is er dus minder nood om extra voorzichtigheid in te bouwen in het beschermingsdoel.

Zoals reeds aangehaald in vraag 5, zijn er ook in de huidige modelleringsoefening nog bepaalde onzekerheden. Dergelijke onzekerheden zijn eigen aan het gebruik van modellen, die altijd een vereenvoudiging van de werkelijkheid zijn. EFSA heeft echter een analyse gemaakt van de impact van bepaalde aannames in het model (en de daarbij horende onzekerheden) op de uitkomst. Hieruit bleek dat de berekende variabiliteit eerder een onderschatting is van de variabiliteit die je in de werkelijkheid zou vinden. Dit werd ook bevestigd door het vergelijken van de uitkomst van de modellering met data van veldstudies. Ook in de herziene versie van het guidance document wordt er dus voorzichtigheid ingebouwd om de resterende onzekerheden op te vangen. Dit zit reeds vervat in de percentages die door deze volledige operating range weergegeven worden. Het is dus niet zo dat we een lagere bescherming van de bijen accepteren in vergelijking met het guidance document van 2013. Het is wel zo dat we door de vooruitgang van de wetenschappelijke kennis rond bijen, en dus de afname van de onzekerheden, in staat zijn om nauwkeuriger percentages te bepalen die de normale werking van een bijenkolonie niet in het gedrang brengen. De keuze van (één van de) waarden die uit dit document van EFSA naar voren komen, en die iets hoger liggen dan 7% zal leiden tot een gelijkaardige bescherming dan vooropgesteld in 2013. Merk op dat dit niveau van bescherming vele malen hoger ligt dan wat bereikt wordt met het guidance document uit 2001, dat tot op vandaag nog steeds moet gebruikt worden.

Het is trouwens belangrijk hier ook te benadrukken dat het de risicobeoordeling volgens het EFSA guidance document voor bijen (zowel de versie van 2013 als de herziene versie) zich focust op de bescherming van bijenkolonies die in de rand van een behandeld veld staan. Dit is dus een erg voorzichtige benadering, aangezien de meeste bijenkolonies verder verwijderd zijn van behandelde velden, en dus minder zullen worden blootgesteld. Bijgevolg zullen deze meer afgelegen kolonies ook minder effecten ondervinden. Dit is opnieuw een manier om bijkomende voorzichtigheid in de risicobeoordeling in te bouwen.

Top ↑

8.Had EFSA voldoende wetenschappelijke kennis aan boord om een dergelijk project aan te vatten?

EFSA stelde een werkgroep samen uit diverse nationale experten en academici uit relevante onderzoeksdomeinen, die werden geselecteerd op basis van  hun ervaring en expertise. Meer informatie over deze werkgroep en zijn samenstelling kan teruggevonden worden op de website van EFSA.

Top ↑

9.Klopt het dat EFSA voor deze wetenschappelijke onderbouwing gebruik maakte van het BEEHAVE-model, dat ontwikkeld werd door de industrie?

EFSA maakte inderdaad gebruik van het BEEHAVE-model. Het zou evenwel niet correct zijn om te stellen dat het BEEHAVE-model ontwikkeld werd door de industrie. Dit model werd ontwikkeld aan de Universiteit van Exeter (Becher et al., 2014). Het klopt wel dat 15% van de onderzoekskosten gesponsord werd door de industrie.

Het BEEHAVE-model is in 2015 door het EFSA PPR Panel, samengesteld uit onafhankelijke experten, in detail geëvalueerd (zie het gepubliceerde EFSA statement hierover). Er werden toen bepaalde kritieken op het model geformuleerd, die echter niet allemaal relevant zijn voor de context waarin het nu door EFSA zal worden gebruikt. In het document dat EFSA beschikbaar heeft overgemaakt aan de Europese Commissie en de lidstaten, en in het technisch rapport dat later door EFSA zal worden gepubliceerd, zijn al deze kritieken, de manier waarop er mee omgegaan is, en hun relevantie voor de huidige oefening, in detail besproken. Op die manier kan hiermee rekening gehouden worden in de verdere discussie.

Momenteel wordt het BEEHAVE-model beschouwd als het beste beschikbare model  voor het modelleren van de dynamiek in een bijenkolonie. Er dient te worden opgemerkt dat EFSA momenteel een nieuw mechanistisch model aan het ontwikkelen is (ApisRAM project). Dit model heeft o.a. als doel een aantal van de beperkingen van BEEHAVE op te lossen, en zou dus ook een aantal voordelen hebben om de normale variabiliteit van een bijenkolonie in te schatten. Dit model is echter nog steeds in ontwikkeling. Bijgevolg was het niet mogelijk om dit voor te stellen voor de huidige oefening.

Top ↑

10.Voorziet het herziene guidance document naast bescherming voor honingbijen, ook in bescherming voor andere bijensoorten zoals hommels en solitaire bijen, of zelfs andere bestuivers zoals zweefvliegen en vlinders?

De Europese Commissie is ervan op de hoogte dat er ook voor hommels en solitaire bijen een evaluatiemethodologie moet worden ontwikkeld. In het EFSA guidance document uit 2013 was al een methode voor risicobeoordeling voor hommels en solitaire bijen opgenomen. In het mandaat van de Europese Commissie aan EFSA voor de herziening van het guidance document, werd ook expliciet gevraagd de delen met betrekking tot hommels en solitaire bijen te herzien.

Ook voor hommels en solitaire bijen was men het er over eens dat enkel een “verwaarloosbaar effect” mag optreden na toepassing van een gewasbeschermingsmiddel. Omdat er voor deze soorten echter minder gegevens voorhanden zijn, waren de mogelijke pistes om te definiëren wat moet worden verstaan onder een verwaarloosbaar effect beperkter. De Europese Commissie heeft er daarom voor gekozen om, in tegenstelling tot de aanpak voor honingbijen, geen specifieke grenswaarde vast te leggen voor hommels en solitaire bijen. Deze aanpak werd gesteund door de meerderheid van de lidstaten.

Het herziene guidance document bevat weldegelijk een methodologie voor risicobeoordeling voor hommels en solitaire bijen, en voldoet hiermee aan de vraag van het mandaat van de Europese Commissie. Echter, door het ontbreken van een specifieke grenswaarde voor de ‘Specific Protection Goals’ voor deze twee groepen, kan deze methodologie, althans voor wat betreft het ‘Tier 1’ risk assessment op basis van laboratoriumstudies, nog niet meteen in de praktijk worden toegepast. Dit impliceert dat steeds (semi-)veldstudies met hommels en solitaire bijen zullen moeten worden ingediend om een eventueel risico te kunnen evalueren. Europese Commissie is momenteel echter een voorstel aan het uitwerken waarbij het niet noodzakelijk zal zijn om (semi-)veldstudies uit te voeren  voor stoffen die niet toxisch zijn voor insecten.

Verwacht wordt dat het genereren van bijkomende studies in de komende jaren het ook mogelijk moet maken om voor hommels en solitaire bijen een grenswaarde voor wat kan beschouwd worden als een “verwaarloosbaar effect” vast te leggen. Van dan af zou dan ook de methodologie voor de risicobeoordeling, zoals beschreven in het herziene EFSA guidance document, ook kunnen worden toegepast voor deze groepen. Dit zal een volgende herziening van dit guidance document vragen. De nodige aanpassingen zullen echter beperkt zijn, en de Europese Commissie heeft tijdens de lopende discussies rond dit onderwerp aangegeven hiertoe bereid te zijn.

Andere bestuivers, zoals zweefvliegen of vlinders, vallen niet onder de scope van dit guidance document. Deze worden ingedeeld onder de groep van ‘niet doel-arthropoden’, samen met andere insecten, en worden geëvalueerd volgens een andere evaluatiemethodologie. De ontwikkeling van een nieuw guidance document voor de risicobeoordeling van deze groep is voorzien in een ander project, waarvan momenteel nog geen tijdslijnen bekend zijn.

Top ↑

11.Het herziene bee guidance document werd recent gepubliceerd. Wanneer zal dit gebruikt kunnen worden?

Op 11 mei 2023 publiceerde de European Food Safety Authority (EFSA) de herziene versie van zijn richtsnoer voor de beoordeling van het risico voor honingbijen, hommels en solitaire bijen volgend op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Meer informatie over dit herziene richtsnoer en het proces dat aan de publicatie van dit document voorafging, is terug te vinden in de voorgaande vragen en antwoorden op deze FAQ en op de website van EFSA.

Alvorens dit nieuwe richtsnoer ook in de praktijk bij de evaluatie voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen kan worden gebruikt, moeten eerst nog een aantal stappen doorlopen worden door de Europese Commissie en in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid. Eerst en vooral is een aanpassing nodig van de Uniforme Beginselen voor de evaluatie en toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Verordening (EU) Nr. 546/2011) en de gegevensvereisten voor werkzame stoffen  (Verordening (EU) Nr. 283/2013) en gewasbeschermingsmiddelen (Verordening (EU) Nr. 284/2013). Pas nadien plant de Europese Commissie een implementatie van dit richtsnoer.

Verwacht wordt dat dit proces nog ongeveer een jaar zal duren. De lengte van deze periode is deels te wijten aan de procedure die bepaalt dat het Europese parlement ruim de tijd moet krijgen om deze aanpassingen van de Uniforme Beginselen en gegevensvereisten te kunnen bestuderen. Wanneer dit richtsnoer wordt aangenomen zal het nodig zijn ook een datum te bepalen vanaf wanneer dit richtsnoer zal moeten toegepast worden. Door de noodzaak om gegevens te leveren die voordien niet nodig waren is het niet mogelijk om dit document onmiddellijk toe te passen, aangezien aanvragers niet in staat zouden zijn om conforme dossiers in te dienen. Deze periode tussen het aannemen en het van kracht worden van dit nieuwe richtsnoer zal zo kort mogelijk worden gehouden. Eens meer bekend is over de exacte datum van implementatie van het herziene richtsnoer, zal hierover verder gecommuniceerd worden.

Top ↑

12.Waar kan ik meer informatie vinden over de vooruitgang van dit project?

De Europese Commissie heeft een website waarop ze de laatste stand van zaken rond dit guidance document weergeeft. Dit wordt regelmatig geüpdatet om de laatste stand van zaken in dit evoluerend dossier weer te geven.

Top ↑